ECLI:NL:RVS:2024:3061
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 juli 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was in bewaring gesteld op 17 juni 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Afdeling zag ook geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. M. Soffers als lid van de enkelvoudige kamer en mr. T.W.A. Weber als griffier aanwezig waren.