ECLI:NL:RVS:2024:3056
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht en inreisverbod voor vreemdeling als gemeenschapsonderdaan
In deze zaak heeft de Raad van State op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in beroep de beëindiging van zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en het inreisverbod aangevochten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 april 2020 het verblijfsrecht beëindigd en op 4 juni 2020 een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank had op 12 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Karsten, advocaat te Amsterdam.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling bestuursrechtspraak nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.