ECLI:NL:RVS:2024:3050

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
202403830/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake inzage in persoonsgegevens van verzoeker door de minister van Financiën

Op 30 maart 2022 heeft de minister van Financiën een verzoek van [verzoeker] om inzage in zijn persoonsgegevens gedeeltelijk toegewezen. Vervolgens heeft de minister op 24 augustus 2022 het bezwaar van [verzoeker] tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hierop heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 7 mei 2024 het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van 24 augustus 2022, herroepte het besluit van 30 maart 2022 en bepaalde dat de minister binnen een maand na de uitspraak de persoonsgegevens van [verzoeker] in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) diende te wissen. De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In afwachting van de uitspraak op het hoger beroep heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De mondelinge uitspraak vond plaats op 25 juli 2024, waarbij de voorzieningenrechter, Staatsraad mr. C.J. Borman, besloot dat de minister de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het wissen van de persoonsgegevens onomkeerbaar is en dat de procedure in hoger beroep geen zin meer zou hebben als de uitspraak van de rechtbank wordt uitgevoerd voordat er een definitieve uitspraak is gedaan.

De voorzieningenrechter weegt het belang van [verzoeker] om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank tegen het belang van de minister om te voorkomen dat de persoonsgegevens definitief worden gewist. De minister heeft aangegeven dat de persoonsgegevens alleen nog op een kopie in een kluis worden bewaard en niet meer door de Belastingdienst worden gebruikt. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten dat het belang van de minister zwaarder weegt.

Uitspraak

202403830/2/A3
Datum uitspraak: 29 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), in afwachting van een uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Financiën,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 7 mei 2024 in zaak nr. 22/5040 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de minister.
Openbare zitting gehouden op 25 juli 2024 om 15:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter
griffier: mr. R.E.C. Bus
Verschenen:
De minister, vertegenwoordigd door mr. K. Jarbandhan
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2022 heeft de minister het verzoek van [verzoeker] om inzage in zijn persoonsgegevens gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2022 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 augustus 2022 vernietigd, het besluit van 30 maart 2022 herroepen en bepaald dat de minister een maand na verzending van de uitspraak de persoonsgegevens van [verzoeker] in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: de FSV) wist.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat is beslist op het hoger beroep van de minister.
Gronden
1. Uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft tot gevolg dat de persoonsgegevens definitief worden gewist. Omdat het wissen van de gegevens onomkeerbaar is, zou de procedure in hoger beroep geen zin meer hebben als de rechtbankuitspraak vooruitlopend daarop wordt uitgevoerd.
2. Van belang hierbij is dat de minister heeft verklaard dat de persoonsgegevens uit de FSV alleen nog worden bewaard op een kopie die in een kluis ligt en dat de persoonsgegevens niet meer door de Belastingdienst worden gebruikt. Daarnaast is niet zeker dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep stand houdt. Het belang van [verzoeker] dat uitvoering wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank weegt daarom minder zwaar dan het belang van de minister te voorkomen dat de persoonsgegevens definitief worden verwijderd.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Bus
griffier
1013