ECLI:NL:RVS:2024:304

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
202306855/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing verblijfsvergunning asiel en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 oktober 2023 het beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 september 2022 de aanvraag afgewezen, maar trok dit besluit later in. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris binnen acht weken een nieuw besluit moest nemen en veroordeelde hem tot betaling van een dwangsom en proceskosten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, ging in hoger beroep omdat de rechtbank de kosten voor een deskundige niet vergoedde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de kosten van de deskundige niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De Afdeling stelde vast dat het inroepen van de deskundige redelijk was en dat de kosten van de deskundige ook redelijk waren. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, inclusief die van het hoger beroep.

Uitspraak

202306855/1/V2.
Datum uitspraak: 26 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 10 oktober 2023 in zaak nr. NL22.19714 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2023 heeft de staatssecretaris het besluit van 7 september 2022 ingetrokken.
Bij uitspraak van 10 oktober 2023 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 7 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard, de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een besluit op de aanvraag te nemen, bepaald dat hij aan de vreemdeling een dwangsom moet betalen van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00, en hem veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 837,00.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor het laten opstellen van een verklaring van een deskundige die zij in beroep heeft ingebracht, omdat zij bij die verklaring geen toelichting heeft gegeven.
1.1.    De Afdeling stelt voorop dat de staatssecretaris bij het intrekken van het besluit van 7 september 2022 heeft aangeboden de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden. In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat de vreemdeling aanspraak heeft op een proceskostenvergoeding. Tussen partijen is wel in geschil of daarbij ook de kosten van de door de vreemdeling ingeschakelde deskundige moeten worden vergoed.
1.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van een deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn (uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380). Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing (uitspraken van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423, en 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1448).
1.3.    Anders dan de rechtbank heeft overwogen, leidt het ontbreken van een toelichting bij de door de vreemdeling ingebrachte verklaring van de deskundige, wiens deskundigheid in dit geval niet wordt betwist, niet tot het oordeel dat het inroepen van deze deskundige onredelijk is. Als maatstaf wordt namelijk gehanteerd of de vreemdeling die de deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechtbank van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Uit de verklaring zelf blijkt immers voldoende dat de deskundige inhoudelijk, concreet en specifiek een aantal tegenwerpingen van de staatssecretaris betwist. Een nadere toelichting of een begeleidend schrijven van de vreemdeling bij die verklaring heeft daarom weinig toegevoegde waarde.
1.4.    Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:15, vierde lid, van de Awb en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt het uurtarief voor deskundigenonderzoek forfaitair bepaald overeenkomstig de Wet tarieven in strafzaken. Ingevolge artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 gold ten tijde van de uitspraak van de rechtbank voor het verrichten van onderzoek waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, een tarief van ten hoogste € 142,75 per uur naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn.
1.5.    Uit de door de vreemdeling overgelegde factuur blijkt dat de deskundige voor de door hem opgestelde verklaring € 300,00 in rekening heeft gebracht. Ondanks dat de deskundigenkosten niet nader zijn gespecificeerd, acht de Afdeling deze redelijk. De vreemdeling betoogt immers terecht dat het aannemelijk is dat in dit geval de deskundige in totaal tweeënhalf uur heeft besteed aan het bestuderen van het dossier, het doen van brononderzoek en het opstellen van de twee en een halve pagina tellende verklaring. Het bedrag van € 300,00 overschrijdt de onder 1.4 beschreven norm niet.
1.6.    Omdat het inroepen van de deskundige in dit geval dus redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de kosten van de verklaring van de deskundige niet voor vergoeding in aanmerking komen. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 837,00. De hoogte van de in beroep voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten wordt bepaald op € 1.175,00. De staatssecretaris moet die proceskosten en de proceskosten voor de behandeling van het hoger beroep tot een bedrag van € 437,50 vergoeden. Daarvoor wordt een wegingsfactor ‘licht’ (0,5) toegepast.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 10 oktober 2023 in zaak nr. NL22.19714, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft veroordeeld in de proceskosten;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.612,50, waarvan € 1.312,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024
853