202201541/1/A3.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Schijndel/Veghel, gemeente Meierijstad,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2022 in zaak nr. 21/759 in het geding tussen onder meer:
[appellante] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2020 heeft het college de weg de [belanghebbende] aan de openbare weg onttrokken.
Bij besluit van 26 januari 2021, verzonden op 8 februari 2021, heeft het college het door [appellante] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de motivering van het besluit aangevuld.
Bij uitspraak van 20 januari 2022 heeft de rechtbank het door
[appellante] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 januari 2021 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen hiervan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 29 april 2024, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, vergezeld door [persoon A], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Rotterdam, vergezeld door mr. R. Kinderdijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op de zitting is het hoger beroep, voor zover ingediend door [persoon A] en [persoon B], ingetrokken. Dit brengt met zich dat in hoger beroep alleen nog de erftoegangsweg van [appellante] aan de orde is. Zij is de moeder van [persoon A] en [persoon B].
2. De weg de [belanghebbende] is een erftoegangsweg in Veghel, die leidt naar de kavel van [appellante]. [appellante] woont in de voormalige bedrijfswoning en haar zoon en dochter exploiteren naast deze kavel een bedrijf dat vrachtwagens en opleggers repareert en onderhoudt. Op hun perceel staan bedrijfsloodsen en er is een groot buitenterrein waarop aan- en afrijdende vrachtwagens en opleggers kunnen parkeren en worden gerangeerd.
De gemeente Meierijstad ontwikkelt ter plaatse Foodpark Veghel. Ook de kavel van [appellante] ligt in dit ontwikkelingsgebied. Het college wil de [belanghebbende] voor een groot deel onttrekken aan de openbaarheid. Dit heeft tot gevolg dat de kavel van [appellante] slechter bereikbaar is.
[appellante] wil een directe aansluiting op de nabijgelegen Corridor zodat haar kavel goed en veilig bereikbaar blijft.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] en anderen gegrond verklaard, omdat het college het besluit van 26 januari 2021 niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Het besluit is daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daarom heeft de rechtbank dit besluit vernietigd. Omdat met het nieuwe voorstel tot ontsluiting en de tijdens de zitting bij de rechtbank gegeven toelichting alsnog een zorgvuldige weging van de aan de orde zijnde belangen heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
4. Voor de beoordeling van het hoger beroep van [appellante] is relevant dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen recht bestaat om te worden ontsloten op de Corridor. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat in de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1966, alleen is te lezen dat het bestemmingsplan een ontsluiting toelaat. Hoger beroep en beoordeling
5. [appellante] kan zich in de beslissing van de rechtbank vinden maar is het niet eens met de onder 4 genoemde overweging van de rechtbank. Volgens haar heeft de rechtbank niet onderkend dat het college in het besluit van 26 januari 2021 is uitgegaan van twee ontsluitingswegen, waarvan één voor [appellante]. Deze weg zou haar kavel rechtstreeks op de Corridor ontsluiten. Volgens haar zou dit de verkeersveiligheid ter plaatse verbeteren.
6. In de e-mail van een ambtenaar van de gemeente Meierijstad van 15 maart 2018 is opgenomen dat de gemeente bereid is de kosten voor de aanleg van een inrit, die tot ongeveer twee meter op de kavel van [appellante] zal worden aangelegd, voor haar rekening te nemen. In het besluit van het college van 26 januari 2021 staat "om de percelen van [appellante] bereikbaar te houden wil de gemeente twee veilig en goed bereikbare inritten aanleggen. Eén inrit voor de (bedrijfs)woning ligt aan de Corridor en één inrit voor het bedrijf ligt aan de [belanghebbende] op het industrieterrein Foodpark." Ook is in het besluit van 26 januari 2021 vermeld dat het aanleggen van een inrit aan de Corridor naar de kavel van [appellante] een veiligere situatie oplevert dan zoals die nu bestaat. Het op de zitting bij de rechtbank besproken voorstel tot ontsluiting ziet niet op het voorgaande en maakt dit daarom niet anders.
7. De rechtbank heeft weliswaar terecht overwogen dat het bestemmingsplan een ontsluiting ter plaatse ‘slechts’ mogelijk maakt, maar gelet op de onder 6 genoemde stukken kan [appellante] het college aanspreken op de aanleg van een inrit van ongeveer twee meter op haar kavel. [appellante] heeft dus terecht naar voren gebracht dat de ontsluiting van haar kavel vorm krijgt door de aanleg van deze inrit en dat de kosten van de aanleg hiervan door de gemeente worden gedragen. De Afdeling voegt daaraan wel toe dat dit ook betekent dat de aanleg van de verdere ontsluiting en kosten daarvan voor rekening komen van [appellante]. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college verklaard zich welwillend op te stellen wat betreft de aanleg van de inrit.
Conclusie
8. Het hoger beroep is gegrond. Dit betekent dat [appellante], in aanvulling op wat de rechtbank in rechtsoverweging 5.9 heeft overwogen, overeenkomstig het besluit van het college van 26 januari 2021 aanspraak heeft op een ontsluiting op de Corridor. Het college betaalt de kosten voor de aanleg van een inrit, die tot ongeveer twee meter op de kavel van [appellante] zal worden aangelegd. Omdat het hoger beroep slechts betrekking heeft op een onderdeel van de overwegingen van de rechtbank en niet op de beslissingen van de rechtbank, zal de Afdeling volstaan met gegrondverklaring van het hoger beroep.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
85-1106