ECLI:NL:RVS:2024:3004

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
202300496/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herziening en plaatsing windturbine in Wierden

Op 6 december 2022 heeft de raad van de gemeente Wierden het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening [locatie A]" vastgesteld. [belanghebbende], eigenaar van een perceel aan [locatie A] te Hoge Hexel, heeft verzocht om wijziging van het bestemmingsplan om de plaatsing van een windturbine met een tiphoogte van 38 meter mogelijk te maken. Het vorige bestemmingsplan stond deze plaatsing niet toe. Tegen het besluit hebben [appellant A] en [appellant B] afzonderlijk beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 mei 2024.

De uitspraak van 20 april 2023, waarin de verzoeken van [appellant A] en [appellant B] om een voorlopige voorziening te treffen werden afgewezen, is relevant voor deze procedure. De Afdeling overweegt dat [appellant A] geen zienswijze heeft ingediend en daardoor niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, aangezien hij op een afstand van 610 meter van de turbine woont, wat buiten de relevante afstand van 380 meter ligt. Het beroep van [appellant A] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

[Appellant B] heeft wel een zienswijze ingediend, maar woont op een afstand van 810 meter van de turbine. De beroepsgronden van [appellant B] zijn gericht op goede ruimtelijke ordening en natuurbescherming, maar deze belangen vallen buiten de reikwijdte van zijn recht op inspraak. Daarom wordt het beroep van [appellant B] ongegrond verklaard. De raad van de gemeente Wierden hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300496/1/R3.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te Hoge Hexel, gemeente Wierden,
[appellant B], wonend te Hoge Hexel, gemeente Wierden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening [locatie A]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 mei 2024.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 3 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [belanghebbende] is eigenaar van het perceel aan de [locatie A] te Hoge Hexel. Hij wil daar een windturbine plaatsen. Het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2009" stond het realiseren van een windturbine op het perceel van [belanghebbende] niet toe. Daarom heeft [belanghebbende] de raad verzocht het bestemmingsplan te wijzigen. Het nu voorliggend plan maakt het mogelijk een windturbine met een tiphoogte van 38 m op het perceel van [belanghebbende] te realiseren.
3.       [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met het mogelijk maken van de windturbine en hebben daarom afzonderlijk van elkaar beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan.
4.       Bij uitspraak van 20 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1555, heeft de voorzieningenrechter de verzoeken van [appellant A] en [appellant B] om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen. In deze uitspraak zal enkele keren naar de uitspraak van de voorzieningenrechter worden verwezen.
Het beroep van [appellant A]
5.       Niet in geschil is dat [appellant A] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 20 april 2023 onder 5.1 en 5.2 heeft overwogen, betekent dat dat het beroep van [appellant A] alleen ontvankelijk is als hij belanghebbende is bij het bestemmingsplan. Dat is het geval als [appellant A] gevolgen van enige betekenis ervaart van de windturbine. Volgens rechtspraak van de Afdeling, zie overweging 7 van de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, worden gevolgen van enige betekenis bij een windpark alleen aanwezig geacht binnen een afstand van 10 maal de tiphoogte gemeten vanaf de voet van de dichtstbijzijnde windturbine. Dat, zoals is aangevoerd, het hier gaat om een solitaire turbine en niet om een windpark, maakt niet dat het in de rechtspraak gegeven richtsnoer niet moet worden toegepast. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanknopingspunten geven voor een andersluidend oordeel. De tiphoogte is 38 m, dus het moet gaan om een afstand van 380 m. Vaststaat dat [appellant A] op een afstand van 610 m tot de voet van de turbine woont. Dat betekent dat [appellant A] geen belanghebbende is en dat het beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden wordt niet toegekomen.
Het beroep van [appellant B]
6.       Net als [appellant A], is [appellant B] geen belanghebbende, omdat ook [appellant B] niet binnen een afstand van 10 maal de tiphoogte woont. Vast staat dat [appellant B] op een afstand van 810 m tot de voet van de turbine woont. Zoals onder 5 is overwogen, worden buiten de afstand van 10 maal de tiphoogte geen gevolgen van enige betekenis aanwezig geacht. Anders dan [appellant A], heeft [appellant B] wel een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, is het beroep van [appellant B] daardoor wel ontvankelijk. Als niet-belanghebbende kan volgens rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld overweging 7.7 van de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606, in beroep alleen worden opgekomen voor belangen die zien op het behartigen van het recht op inspraak. De beroepsgronden van [appellant B] zien echter niet op het recht op inspraak, maar op de belangen van een goede ruimtelijke ordening en natuurbeschermingsbelangen. Deze strekken daarom niet tot bescherming van het belang waarvoor [appellant B] in deze procedure op kan komen. Gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht kan het vaststellingsbesluit niet wegens deze belangen vernietigd worden. Dat betekent dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van [appellant B] en dat het beroep van [appellant B] ongegrond is.
Conclusie
7.       Het beroep van [appellant A] is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant B] is ongegrond.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep van [appellant B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Perlot, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Perlot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
952