202307342/3/R3 en 202307342/4/R3.
Datum uitspraak: 25 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van:
1. de raad van de gemeente Noardeast-Fryslân, verzoeker I,
2. [verzoeker II] en anderen, allen wonend te Dokkum, gemeente Nordeast-Fryslân, verzoekers II,
om achtereenvolgens gedeeltelijke opheffing en wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de bij uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:995 getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen: [verzoeker II]en anderen
en
de raad van de gemeente Noardeast-Fryslân
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:995) heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 5 oktober 2023 geschorst, voor zover het de gronden betreft die als rode vlakken zijn weergegeven op de kaart in de bijlage bij die uitspraak. De raad heeft de voorzieningenrechter verzocht om deze voorlopige voorziening gedeeltelijk op te heffen.
[verzoeker II] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening te wijzigen, door de schorsing uit te breiden tot andere gronden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juli 2024, waar de raad werd vertegenwoordigd door mr. E.F. van der Goot, advocaat te Leeuwarden, vergezeld door A.G. Faber, B.J. Boersma en C.M. Bakema. Van de zijde [verzoeker II] en anderen zijn [verzoeker II] en [gemachtigde A], bijgestaan door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, verschenen. Verder is op de zitting [bedrijf]. vertegenwoordigd door [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2. Bij besluit van 5 oktober 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Dokkum - Locatie Mollema" vastgesteld. Onder meer [verzoeker II] en anderen hebben daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker II]en anderen om het bestemmingsplan te schorsen totdat in de bodemprocedure uitspraak op de beroepen is gedaan, gedeeltelijk toegewezen. Deze schorsing betreft een bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" in het zuidoostelijke deel van het plangebied, en gronden in het noordwesten van het plangebied met onder meer de bestemmingen "Wonen" en "Verkeer - Verblijfsgebied", voor zover deze in het voorgaande bestemmingsplan "Dokkum Regiostad" de bestemming "Agrarisch - Cultuurgrond" hadden.
3. Bij besluit van 20 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Dit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Voor zover hier van belang, heeft dit besluit dezelfde strekking als het besluit van 5 oktober 2023, waardoor de eerder getroffen schorsing zich uitstrekt tot dit besluit van 20 juni 2024.
Verzoek om gedeeltelijke opheffing van de voorlopige voorziening
4. De raad heeft de voorzieningenrechter verzocht om de schorsing van het bestemmingsplan op te heffen voor een gedeelte van de gronden in het noordwesten van het plangebied. Het gaat om een strook waaraan voornamelijk de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend. De raad wil daarmee bereiken dat de ontwikkelaar hier kan beginnen met de aanleg van een weg overeenkomstig de nieuwe bestemming. Deze weg is volgens hem nodig als bouwweg en toegangsweg en voor parkeerplaatsen, ook voor nieuw te bouwen woningen binnen niet geschorste bestemmingsvlakken. Voorafgaand daaraan moeten ten behoeve van de hele woonwijk nutsvoorzieningen onder het weggedeelte worden gerealiseerd.
5. Voor zover het gaat om de bedoelde gronden in het noordwesten van het plangebied, heeft de voorzieningenrechter het bestemmingsplan bij de uitspraak van 8 maart 2024 geschorst omdat hier naar zijn voorlopige oordeel een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk is gemaakt. Het gaat om gronden die in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch-Cultuurgrond" hadden en waaraan in het nieuwe plan voor een groot gedeelte de bestemming "Wonen" is toegekend. Binnen die bestemming is een bouwblok van ongeveer 700 m2 voor woningen aangewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voor deze nieuwe stedelijke ontwikkeling een motivering als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is vereist, die ontbreekt.
6. Het verzoek om opheffing van de schorsing beperkt zich tot een strook binnen deze gronden waaraan, naast een klein stukje met de bestemming "Groen", de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend. Het verzoek strekt zich niet uit tot gronden met een woonbestemming. Wat het bestemmingsplan binnen deze strook mogelijk maakt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De voorzieningenrechter acht op voorhand aannemelijk dat, ook als de behandeling van de zaak in de bodemprocedure ertoe zou leiden dat de raad de woonbestemming op de bedoelde gronden zal moeten herzien, de raad de verkeersbestemming zal kunnen handhaven. De raad heeft uiteengezet dat deze bestemming ook van belang is voor andere woningen in het gebied. Verder heeft de raad gemotiveerd naar voren gebracht dat belang bestaat bij een spoedige uitvoering van de verkeersbestemming op de bedoelde strook. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter een voortzetting van de schorsing van het bestemmingsplan voor wat betreft deze strook niet langer gerechtvaardigd.
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding om het verzoek van de raad om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toe te wijzen.
Verzoek om uitbreiding van de voorlopige voorziening
8. [verzoeker II]en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht om de schorsing van het bestemmingsplan uit te breiden tot twee bestemmingsvlakken met de bestemming "Wonen", namelijk het bestemmingsvlak in het noordoosten van het plangebied en het direct ten westen daarvan gelegen bestemmingsvlak. Volgens hen blijkt uit een inmiddels opgesteld tegenrapport van DGMR van 28 juni 2024 dat de raad ook voor deze bestemmingsvlakken een onjuiste beoordeling van het aspect geluid aan de hand van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering (2009)" (hierna: de VNG-brochure) heeft gemaakt. In dit tegenrapport is geconcludeerd dat voor dit gedeelte van het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van het gebiedstype "rustige woonwijk", zodat een grotere richtafstand geldt dan waar de raad van is uitgegaan. Bij de berekening van de geluidemissie van de bedrijven aan De Veiling is de raad bovendien niet uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden en van mogelijke werkzaamheden naast en achter de bedrijfshallen en in de avond en nachtperiode.
9. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraken van 20 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2910, en 2 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1569, kan een herhaald verzoek om voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking komen als sprake is van een terecht beroep op nieuwe feiten of omstandigheden door verzoeker. Het moet gaan om feiten of omstandigheden die verzoeker ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, of nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen. 10. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 8 maart 2024 overwogen dat hij, gelet op de beschrijving van het gebied door de raad en de toelichting die de raad daar ter zitting op heeft gegeven, geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat voor het plangebied moet worden uitgegaan van het gebiedstype "gemengd gebied", en dat de raad terecht is uitgegaan van een richtafstand van 10 m. In het rapport van DGMR staat dat het plangebied, gezien de omvang daarvan, moet worden ingedeeld in deelgebieden. De bestemmingsvlakken waarvan [verzoeker II]en anderen nu schorsing verzoeken, vallen volgens DGMR onder het gebiedstype "rustige woonwijk", waarvoor een richtafstand van 30 m geldt. Verder is volgens DGMR niet juist beoordeeld of daar waar de richtafstanden wel worden gehaald, sprake is van een goed woon- en leefklimaat, gelet op de mogelijke geluidemissie van bedrijven aan De Veiling.
11. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter op voorhand niet overtuigd is dat de Afdeling het standpunt van DGMR over de gebiedsindeling in de bodemprocedure zal volgen, overweegt de voorzieningenrechter dat het bepalen van een gebiedstype in een concreet geval niet afhankelijk is van de beoordeling door een deskundige. Het kan ook niet geacht worden te behoren tot de specifieke deskundigheid van de opsteller van een tegenrapport over geluid. Alleen al daarom is het standpunt van DGMR hierover geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid die toewijzing van het herhaalde verzoek om voorlopige voorziening kan rechtvaardigen.
12. Ook in de beoordeling door DGMR van de gevolgen van de geluidemissie van de bedrijven aan De Veiling, daar waar aan de richtafstand van 10 m wordt voldaan, ziet de voorzieningenrechter geen dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden. Zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 8 maart 2024 heeft overwogen, is volgens de toetsingssystematiek van de VNG-brochure in beginsel sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting, als aan de toepasselijke richtafstand voor geluid wordt voldaan (stap 1). In het rapport van DGMR wordt, kort weergegeven, geïnventariseerd welke geluidemissie is te verwachten bij een maximale benutting van de planologische mogelijkheden door de bedrijven aan De Veiling, en op welke punten het akoestisch rapport dat de raad aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft gelegd, daarbij volgens DGMR tekort schiet. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter gaat hieraan echter de vraag vooraf of sprake is van bijzondere omstandigheden, die maken dat in dit geval niet had mogen worden volstaan met stap 1. Uit het tegenrapport van DGMR is de voorzieningenrechter niet van dergelijke bijzondere omstandigheden gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. heft de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:995, op, voor zover het de gronden betreft die blauw omrand zijn weergegeven op de kaart in de bijlage bij deze uitspraak; II. wijst het verzoek van [verzoeker II]en anderen af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024
727
BIJLAGE
De in de beslissing onder I genoemde gronden zijn op onderstaande kaart blauw omrand weergegeven.