ECLI:NL:RVS:2024:2981

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
202306408/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan kalverhouderij Gemert-Bakel

Op 25 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een wijzigingsplan voor een kalverhouderij in Gemert-Bakel. Het college van burgemeester en wethouders had op 18 juli 2023 het wijzigingsplan "Esp 2 en Bakelseweg 63" vastgesteld, dat de uitbreiding van een kalverhouderij in Bakel en de sanering van een vleeskalverhouderij in De Mortel mogelijk maakt. Vereniging Leefmilieu en anderen hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, met zorgen over de milieu-impact, waaronder stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 12 juli 2024. Tijdens de zitting zijn vertegenwoordigers van de verzoekers en het college verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de uitbreiding van de kalverhouderij, maar ook dat er aanzienlijke zorgen zijn over de milieu-effecten. De rechter heeft geoordeeld dat er een fout in het wijzigingsplan is gemaakt met betrekking tot de stikstofdepositie en heeft een voorlopige voorziening getroffen om deze fout te corrigeren.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de initiatiefnemers van het plan afgewogen tegen de belangen van de omwonenden en de natuur. Uiteindelijk heeft de rechter besloten dat de belangen bij de uitvoering van het bestemmingsplan zwaarder wegen dan de bezwaren van de verzoekers. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij de vaststelling van ruimtelijke plannen, vooral in het licht van milieuwetgeving.

Uitspraak

202306408/3/R2.
Datum uitspraak: 25 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en anderen, gevestigd in Nijmegen,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2023 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben MOB en anderen beroep ingesteld.
Vereniging Leefmilieu, mede-indiener van het beroep, en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 12 juli 2024, waar Vereniging Leefmilieu en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten,  rechtsbijstandverlener in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.B.M. Alkemade, H. van der Kruijssen en S. Thomassen, zijn verschenen. Voorts is [vennootschap], vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], bijgestaan door ing. L. Polinder, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet en het plan
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp ambtshalve vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit omtrent de vaststelling van dat wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 10 november 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
3.       Het plan maakt de wijziging en uitbreiding van een kalverhouderij aan de [locatie 1] in Bakel mogelijk. Daarnaast maakt het plan het mogelijk om een vleeskalverhouderij aan de [locatie 2] in De Mortel, te saneren en een woning te bouwen.
Het verzoek
4.       Vereniging Leefmilieu en anderen zijn het niet eens met de wijziging en uitbreiding van de kalverhouderij. Zij vrezen vooral de gevolgen voor het milieu. Enerzijds het leefmilieu voor de omwonenden van het bedrijf dat gaat uitbreiden en anderzijds de gevolgen voor de natuur in de omgeving, waaronder die van een toename van stikstofdepositie voor Natura 2000-gebieden.
5.       Omdat voor de uitbreiding van de kalverhouderij een omgevingsvergunning is aangevraagd, gaat de voorzieningenrechter uit van een spoedeisend belang.
6.       In het verzoekschrift zijn meerdere redenen aangevoerd waarom het plan ten onrechte is vastgesteld. Deze redenen richten zich met name op de vergelijking van de ammoniakuitstoot in de referentiesituatie met de beoogde situatie, op strijdigheid met de interim Omgevingsverordening van Noord-Brabant en op enkele milieu- en gezondheidsgevolgen voor omwonenden.
7.       Over de referentiesituatie heeft het college erkend dat in het wijzigingsplan een fout is gemaakt. In artikel 1.41, de definitiebepaling van "bestaand" onder c, van de planregels is opgenomen dat "in afwijking van het bepaalde onder b, geldt ten aanzien van de stikstofdepositie, de stikstofdepositie zoals is vastgelegd in de Natuurbeschermingswetvergunning van het desbetreffende bedrijf, danwel de feitelijke situatie in de periode 2012-2014."
Dit had volgens het college echter moeten zijn: "in afwijking van het bepaalde onder b, geldt ten aanzien van de stikstofdepositie, de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan."
De voorzieningenrechter zal daarom voor het plan in zoverre een voorlopige voorziening treffen.
De voorzieningenrechter heeft overigens kennis genomen van de brief van 16 juli 2024 die in de hoofdzaak is ingediend en waarin een besluit is aangekondigd om deze fout te herstellen.
8.       In verband met de overige gronden die naar voren zijn gebracht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor behandeling van ingewikkelde juridische rechtsvragen. De redenen die Vereniging Leefmilieu en anderen hebben gegeven waarom het plan moet worden geschorst en het verweer van het college, zijn zo complex dat een voorlopige inschatting van de uitkomst van de zaak niet goed is te maken. De voorzieningenrechter zal daarom met een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een verder reikende voorziening moet worden getroffen.
8.1.    De initiatiefnemers van dit plan hebben aan de ene kant belang bij de modernisering van het bedrijf aan [locatie 1] en het saneren van de locatie aan de [locatie 2]. Het bedrijf wordt toekomstbestendig en een woning kan worden bewoond op de vrijgekomen locatie.
8.2.    Aan de andere kant heeft de omgeving van [locatie 1] er belang bij dat de milieuoverlast en gevolgen voor de natuur vanuit die locatie niet onevenredig verslechteren ten opzichte van de huidige situatie.
Het college gaat ervan uit dat door de modernisering op de locatie [locatie 1] weliswaar meer dieren mogen worden gehouden, maar dat de overlast voor de omgeving en de gevolgen voor de natuur minder worden.
8.3.    De voorzieningenrechter overweegt dat het plan weliswaar een uitbreiding van de veehouderij aan de locatie [locatie 1] mogelijk maakt, maar dat deze uitbreiding gepaard gaat met een modernisering waardoor de uitstoot van verschillende overlastgevende en schadetoebrengende stoffen zal verminderen. Ook als in de hoofdzaak zou blijken dat de uitgangspunten van het college voor de locatie [locatie 1] niet geheel juist blijken te zijn, dient voor een wijziging van het veebestand in een te bouwen stal, wanneer die gepaard zou gaan met een toename van stikstofdepositie, een beoordeling gemaakt te worden waaruit moet blijken dat deze wijziging geen significante gevolgen zal hebben of dat de natuurlijke kenmerken van de relevante Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. Ook moet een eventuele omgevingsvergunning voor het gebruik van de veehouderij voldoen aan de desbetreffende milieutechnische voorwaarden. Van een (onomkeerbare) aantasting van de omgeving hoeft daarom niet te worden gevreesd als het plan in werking treedt gedurende de behandeling van de hoofdzaak. Daarnaast worden in ieder geval de bestaande negatieve gevolgen van de locatie [locatie 2] vrijwel geheel weggenomen.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval bovendien geen reden om aan te nemen dat dat een te bouwen stal op grond van dit plan niet kan worden gebruikt.
8.4.    De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat in dit geval de belangen die zijn betrokken bij het in werking treden van het bestemmingsplan doorslaggevend zijn ten opzichte van de belangen die zijn betrokken bij de bescherming van de (natuurlijke) omgeving van het plangebied.
8.5.    De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de verzoeken om een voorlopige voorziening voor het overige af te wijzen.
9.       Het college moet de proceskosten van Vereniging Leefmilieu en anderen vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat artikel 1.41, onder c, van de planregels van het wijzigingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]", vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel op 18 juli 2023, als volgt komt te luiden: "in afwijking van het bepaalde onder b, geldt ten aanzien van de stikstofdepositie, de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan.";
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel tot vergoeding van bij Vereniging Leefmilieu en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1805,99, waarvan € 1750,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan Vereniging Leefmilieu en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Kuipers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024
723