ECLI:NL:RVS:2024:2970

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
202404112/1/V3 en 202404112/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvragen verblijfsvergunning

Op 22 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 mei 2024 deze aanvragen niet in behandeling genomen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.S. Nizamoeddin, hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 27 juni 2024 de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechter oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Bovendien werd opgemerkt dat de rechtsvraag die aan de orde was eerder door de Afdeling was beantwoord, waardoor er geen aanleiding was om in dit geval anders te oordelen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 22 juli 2024.

Uitspraak

202404112/1/V3 en 202404112/2/V3.
Datum uitspraak: 22 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 27 juni 2024 in zaken nrs. NL24.19440, NL24.19442, NL24.19444, NL24.19446 en NL24.19448 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 mei 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 juni 2024 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.S. Nizamoeddin, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4844, onder 4.3 tot en met 4.6, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Roemenië). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. V.V. Essenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Essenburg
voorzieningenrechter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024
962