ECLI:NL:RVS:2024:2937
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 17 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 juni 2022. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 8 februari 2023 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 10 april 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.