ECLI:NL:RVS:2024:2930

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202104085/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een parapluhooiberg te Berlicum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging Het Groene Hart Brabant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2021. De rechtbank had het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel van 9 december 2019 vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een parapluhooiberg op een perceel in Berlicum. De Vereniging is van mening dat de rechtsgevolgen niet in stand hadden mogen blijven, omdat het college niet had mogen uitgaan van de rechtmatigheid van het bestemmingsplan en omdat er geen gebruiksregels voor parapluhooibergen waren opgenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 13 december 2023. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het besluit in stand heeft gelaten, omdat het aangevraagde bouwwerk voldoet aan de definitie van een parapluhooiberg in het herstelplan en er geen aanleiding is om aan de zorgvuldigheid van het welstandsadvies te twijfelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202104085/1/R2
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, (hierna: de Vereniging)
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 28 april 2021 in zaak nr. 20/1735 in het geding tussen:
de Vereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2019 heeft het college aan [initiatiefnemer] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een parapluhooiberg op het perceel [locatie] te Berlicum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 december 2019 heeft het college het door de Vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2021 heeft de rechtbank het door de Vereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 december 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de Vereniging hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Vereniging heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 13 december 2023, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door V.E.H. van Hees, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 juni 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Op 12 juni 2019 heeft [initiatiefnemer] een aanvraag ingediend voor de bouw van een parapluhooiberg op het perceel. Bij besluit van 9 december 2019 heeft het college met toepassing van artikel 2.10 van de Wabo de vergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
Bij uitspraak van 28 april 2021 heeft de rechtbank het besluit van 9 december 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen blijven. De Vereniging is het oneens met het in stand blijven van de rechtsgevolgen.
3.       Ten tijde van het besluit van 9 december 2019 gold ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel 2e actualisatie", vastgesteld bij besluit van 14 juni 2018 (hierna: het bestemmingsplan). Op grond hiervan rustten op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur - en landschapswaarden" en de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paraplu hooiberg".
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 30 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:317, op onder meer het beroep van de Vereniging tegen dat besluit heeft de Afdeling de raad opgedragen alsnog te motiveren waarom het aantal aanduidingen voor nieuwe parapluhooibergen uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is en waarom geen gebruiksregels in het plan zijn opgenomen voor parapluhooibergen, of in plaats daarvan het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen.
Op 24 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel 2e actualisatie" gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelplan), waarbij gebruiksregels voor parapluhooibergen in het plan zijn opgenomen.
Bij uitspraak van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1018, heeft de Afdeling einduitspraak gedaan op het beroep van de Vereniging tegen de besluiten van 14 juni 2018 en 24 september 2020. Die besluiten zijn daarbij deels vernietigd.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AA4296, de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen terecht aan het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel 2e actualisatie" (zoals vastgesteld in 2018) heeft getoetst, maar dat het college niet zonder meer mocht uitgaan van de rechtmatigheid van dit bestemmingsplan. Volgens de rechtbank had het college gelet op het bezwaarschrift van de Vereniging, waarin zij wijst op het ontbreken van gebruiksregels voor parapluhooibergen in dit bestemmingsplan en het lopende beroep daartegen bij de Afdeling, aanleiding moeten zien om het bestemmingsplan buiten toepassing te laten voor zover het de bouw van nieuwe parapluhooibergen mogelijk maakt. Het bestemmingsplan is volgens de rechtbank namelijk in strijd met provinciaal beleid, meer in het bijzonder artikel 3.73 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV), waarin is bepaald dat de nieuwvestiging van niet-agrarische functies in het buitengebied slechts onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. In de toelichting van het bestemmingsplan is niet inzichtelijk gemaakt dat aan deze voorwaarden is voldaan en in de planregels zijn geen voorwaarden gesteld aan het gebruik van parapluhooibergen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit van 9 december 2019 op dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd, wat leidt tot vernietiging van dat besluit.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat inmiddels het herstelplan is vastgesteld, waarin gebruiksregels voor parapluhooibergen zijn opgenomen, die het gebruik van een parapluhooiberg als verblijfsruimte verbieden. Met deze planregel wordt volgens de rechtbank tegemoet gekomen aan een deel van de tussenuitspraak van de Afdeling. De rechtbank overweegt dat het beroep van de Vereniging tegen het bestemmingsplan ziet op het aantal parapluhooibergen en niet op een specifieke parapluhooiberg; de Vereniging heeft niet onderbouwd waarom deze parapluhooiberg op dit perceel niet ruimtelijk aanvaardbaar is. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit van 9 december 2019 in stand konden worden gelaten. De rechtbank heeft daarbij verder in aanmerking genomen dat een zitting en een einduitspraak van de Afdeling in de bestemmingsplanzaak naar verwachting nog enige tijd op zich lieten wachten.
Aan de hand van een beoordeling van de beroepsgronden van de Vereniging gericht tegen het besluit van 9 december 2019 heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld dat het door initiatiefnemer aangevraagde bouwwerk voldoet aan de definitie van parapluhooiberg in het herstelplan, het college niet redelijkerwijze aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat de parapluhooiberg anders zal worden gebruikt dan op de bouwtekening is aangegeven, en het gebruik van de parapluhooiberg als bergruimte ook niet in strijd is met de planregels van het herstelplan. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet op het welstandsadvies van 8 november 2019 heeft mogen afgaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het besluit van 9 december 2019 overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Wabo heeft genomen.
Het hoger beroep
Kon de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten?
5.       De Vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 9 december 2019 in stand te laten.
6.       Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Daarbij dient zij onder meer te beoordelen of er grond is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. Beslissend is of de inhoud van het vernietigde besluit na de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
- Herstelplan als toetsingskader; ruimtelijke aanvaardbaarheid parapluhooiberg
7.       De Vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft onderbouwd waarom deze parapluhooiberg op dit perceel niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Volgens de Vereniging is het niet aan haar om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de parapluhooiberg op het perceel te onderbouwen, omdat dat op de weg van de planwetgever ligt. Pas na een onderzoek van de ruimtelijke gevolgen per individuele parapluhooiberg kan in het bestemmingsplan een conclusie over de ruimtelijke gevolgen van het totaal aantal parapluhooibergen tezamen worden getrokken, aldus de Vereniging. Zij betoogt verder dat de rechtbank het herstelplan ten onrechte als definitief en onherroepelijk toetsingskader heeft genomen om de rechtsgevolgen van het besluit van 9 december 2019 in stand te laten, aangezien het herstelplan nog onderhevig was aan een eindbeoordeling in het kader van de toen lopende beroepsprocedure en in het herstelplan nog altijd geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de Afdeling om alsnog draagkrachtig te motiveren waarom de meer dan veertig nieuwe bouwvlakken voor parapluhooibergen uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn. De rechtbank gaat volgens de Vereniging ten onrechte niet nader in op de door haar bij de Afdeling ingebrachte beroepsgronden tegen het herstelplan.
7.1.    De Afdeling stelt voorop dat deze procedure is gericht tegen de uitspraak over de vergunning voor de bouw van een parapluhooiberg, en niet tegen het bestemmingsplan dat gold ten tijde van het besluit van 9 december 2019, dan wel het herstelplan. In het kader van de beoordeling van de hier voorliggende uitspraak over de vergunning ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of de rechtbank terecht aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het in beroep vernietigde besluit in stand te laten.
7.2.    In wat de Vereniging in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het herstelplan als toetsingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van het besluit van 9 december 2019 in stand konden worden gelaten. Bij een beoordeling of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten moet in beginsel worden uitgegaan van de op dat moment, dus op het moment van de uitspraak, geldende feiten en omstandigheden en het dan geldende recht. Ten tijde van de uitspraak van de rechtbank was het herstelplan vastgesteld en in werking getreden. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de rechtbank niet het ten tijde van de uitspraak geldende plan aan haar toetsing ten grondslag had mogen leggen. Dat het herstelplan ten tijde van de uitspraak van de rechtbank nog onderhevig was aan een eindbeoordeling door de Afdeling naar aanleiding van de destijds door de Afdeling gedane tussenuitspraak, maakt dit niet anders, omdat dit beroep geen schorsende werking heeft en ten aanzien van het herstelplan ook geen voorlopige voorziening was getroffen. Voorts hoort de vraag of de raad voldaan heeft aan de tussenuitspraak in de bestemmingsplanprocedure thuis. Voor zover hier dan nog ruimte bestaat voor een exceptieve toets, geeft wat de Vereniging heeft aangevoerd over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de parapluhooibergen geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank had moeten oordelen dat het herstelplan evident in strijd is met hogere regelgeving, zodat ook dit niet maakt dat de rechtbank het herstelplan niet aan haar toetsing ten grondslag had mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
- Definitie parapluhooiberg
8.       De Vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het door initiatiefnemer aangevraagde bouwwerk voldoet aan de definitie van parapluhooiberg in het herstelplan. Hiertoe voert de Vereniging aan dat niet wordt voldaan aan de eis dat de parapluhooiberg bestaat uit een dragende paal in het midden van de parapluhooiberg. Uit de bouwtekeningen volgt dat het bouwwerk uit aanzienlijk meer dragende constructiedelen bestaat met funderingsvoeten die gelijkwaardig zijn aan de centrale paal. Volgens de Vereniging voldoet de bouwaanvraag bovendien niet aan de feitelijke typologie van een parapluhooiberg, zijnde een geheel open constructie met een enkele dragende paal in het midden met een ronde, afgeplatte kegelvorm en die langs de centrale paal omhoog en omlaag kan bewegen.
8.1.    In artikel 1.96 van de planregels van het herstelplan is een parapluhooiberg als volgt gedefinieerd: "een vrijstaand bouwwerk, niet zijnde een verblijfsruimte, dat bestaat uit één (dragende) paal in het midden, eventueel omsloten door wanden van maximaal 3 meter hoogte, en een houten dakconstructie, met daarop riet, stro of metalen golfplaten als dakbedekking, dat in sommige gevallen langs de paal op en neer kan bewegen".
8.2.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het aangevraagde bouwwerk voldoet aan de definitie van een parapluhooiberg als bedoeld in artikel 1.96 van de planregels van het herstelplan. Anders dan de Vereniging veronderstelt, is niet hoe dan ook vereist dat de paal in het midden van een parapluhooiberg ook een dragende functie heeft, gelet op het tussen haakjes geplaatste woord 'dragende' in de definitiebepaling. De definitie sluit ook niet uit dat een parapluhooiberg, naast een al dan niet dragende paal in het midden, ook uit andere dragende, verticale constructiedelen, zoals hoekpalen bestaat, alleen al omdat bijvoorbeeld anders de ook in de definitie genoemde wanden van maximaal drie meter hoogte niet of slechts heel bezwaarlijk gemonteerd zouden kunnen worden. Dat de aanvraag om een omgevingsvergunning volgens de Vereniging niet aan de feitelijke typologie van een parapluhooiberg voldoet, maakt dit niet anders, alleen al omdat de door de Vereniging genoemde constructieaspecten die volgens haar kenmerkend zouden zijn voor een parapluhooiberg niet als vereisten in de definitiebepaling zijn opgenomen en een bouwaanvraag daar aldus niet aan hoeft te voldoen. Ten overvloede merkt de Afdeling hierbij ook op dat ter zitting is gebleken dat ook in het verdere verleden in de regio verschillende typen parapluhooibergen zijn gebouwd, waaronder ook die welke niet of niet volledig voldeden aan de constructieaspecten waarvan de Vereniging stelt dat die als kenmerkend voor parapluhooibergen moeten worden beschouwd. Parapluhooibergen toonden zich daarom al historisch in meerdere vormen. Er is dan ook geen reden om te veronderstellen dat slechts parapluhooibergen met de door de Vereniging zelf geformuleerde kenmerken zouden voldoen aan de typologie van een parapluhooiberg.
Het betoog slaagt niet.
- Welstandsadvies
9.       De Vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar in beroep aangevoerde argumenten tegen het welstandsadvies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: CRK) van 8 november 2019 niet inhoudelijk heeft besproken. In haar beroepschrift heeft de Vereniging in dat verband aangevoerd dat het college zich ten onrechte heeft gebaseerd op het welstandsadvies, omdat in tegenstelling tot het gestelde in dit advies volgens haar het type parapluhooiberg "vierroeder" en de toegepaste materialen en kleuren niet passend zijn in een landelijke zandgrondomgeving. De Vereniging wijst er daarbij op dat de uit golfplaten bestaande dakbedekking van de parapluhooiberg een industriële uitstraling heeft.
9.1.    Het college heeft zich in het besluit van 9 december 2019 gebaseerd op het advies van de CRK van 8 november 2019. Uit dit advies volgt dat de typologie van de parapluhooiberg en de toegepaste materialen en kleuren passend zijn in deze landelijke omgeving, zodat de bouw van de parapluhooiberg voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
Met de rechtbank ziet de Afdeling in wat de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet op het welstandsadvies van 9 november 2019 heeft mogen afgaan. De Afdeling betrekt hierbij dat de Vereniging niet een door een deskundige opgesteld advies heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het welstandadvies naar voren heeft gebracht. Ook betrekt de Afdeling hierbij dat al in het verleden parapluhooibergen zich ook in deze regio veelvormiger toonden dan door de Vereniging gesteld. Dat de Vereniging het type, de toegepaste materialen, de kleuren en de golfplaten dakbedekking van de parapluhooiberg zelf niet passend acht in een landelijke zandgrondomgeving, maakt op zichzelf nog niet dat het college niet op basis van het welstandsadvies heeft kunnen concluderen dat de bouw van de parapluhooiberg niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Het betoog slaagt niet.
- Convenant
10.     De Vereniging betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat tussen het college en de Vereniging een convenant bestaat, waarin is overeengekomen dat nieuwe initiatieven al in een vroeg stadium ter advisering aan de Vereniging worden voorgelegd. Dit convenant is volgens de Verenging niet nagekomen.
10.1.  De Afdeling overweegt dat op de hier voorliggende vergunning de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing is. Uit deze procedure vloeit niet voort dat vooroverleg dient plaats te vinden. Voor zover de Vereniging stelt dat in dit geval niet is gehandeld overeenkomstig een tussen de Vereniging en de gemeente gesloten convenant, leidt dit niet tot het oordeel dat het besluit gebrekkig is voorbereid. De rechtbank heeft dit niet miskend.
Het betoog slaagt niet.
- Conclusie in stand laten rechtsgevolgen
11.     Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat de Vereniging heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 9 december 2019 in stand te laten.
Conclusie
12.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevallen.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kuipers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
271-1075