ECLI:NL:RVS:2024:2920

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202400972/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tentamen Orthoptische zorg met reflectie en EBP en verzoek om derde examinator

In deze zaak gaat het om een beroep van een voltijdsstudente Orthoptie aan de Hogeschool van Utrecht, hierna [appellante], tegen de beslissingen van de examencommissie en het college van beroep voor de examens (CBE) met betrekking tot haar tentamen voor het vak Orthoptische zorg met reflectie en EBP. Op 6 juli 2023 werd haar tentamen beoordeeld met een onvoldoende. Vervolgens heeft [appellante] op 24 augustus 2023 een verzoek ingediend om een derde examinator aan te wijzen, wat door de examencommissie werd afgewezen. Op 2 januari 2024 verklaarde het CBE het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 april 2024. Tijdens deze zitting waren zowel [appellante] als vertegenwoordigers van het CBE en de examencommissie aanwezig. De Afdeling overweegt dat de beoordeling van de examinatoren valide en betrouwbaar is, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de deskundigheid van de examinatoren. Het CBE heeft de afwijzing van het verzoek om een derde examinator gemotiveerd en de Afdeling concludeert dat de examencommissie geen fouten heeft gemaakt in het beoordelingsproces.

Het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule, omdat zij door de onvoldoende studievertraging oploopt, wordt eveneens afgewezen. De Afdeling stelt vast dat de examencommissie haar een extra toetskans kan aanbieden, wat ook is gebeurd. De conclusie is dat het beroep ongegrond is verklaard en dat het CBE geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202400972/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 6 juli 2023 is het tentamen voor het vak Orthoptische zorg met reflectie en EBP (hierna: het tentamen) beoordeeld met een onvoldoende.
Bij beslissing van 24 augustus 2023 heeft de examencommissie Instituut voor Paramedische Studies (hierna: de examencommissie) het verzoek om een derde examinator aan te wijzen, afgewezen.
Bij beslissing van 2 januari 2024 heeft het CBE het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 april 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.R.P. Bakker, advocaat te Amsterdam, het CBE, vertegenwoordigd door mr. A.D. Noorman en de examencommissie, vertegenwoordigd door E.G. Verkaik, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is een voltijdsstudente Orthoptie aan de Hogeschool van Utrecht (hierna: de bacheloropleiding). Onderdeel van de bacheloropleiding is het vak Orthoptische zorg met reflectie en EBP. Het tentamen daarvoor bestaat uit twee delen. Eerst moet de student een verslag indienen. Dit wordt beoordeeld met een ‘GO/NO GO-score’. Heeft de student een ‘GO’, dan mag zij deelnemen aan het assessment.
1.1.    In november 2022 heeft [appellante] voor het eerst deelgenomen aan het tentamen. Hoewel het verslag in eerste instantie onvoldoende was voor een ‘GO’, mocht ze na aanpassing van de vraagstelling toch deelnemen aan het assessment. Dit is uiteindelijk door de examinatoren beoordeeld met een onvoldoende.
1.2.    In juni 2023 heeft [appellante] deelgenomen aan de herkansing voor het tentamen. Alle onderdelen van haar verslag zijn beoordeeld met een 5,0. Ondanks de onvoldoende voor het verslag, kreeg zij daarvoor een ‘GO’, waardoor zij ook mocht deelnemen aan het assessment. Ook het assessment in de herkansing is beoordeeld met een onvoldoende. Omdat [appellante] zich niet kon verenigen met deze beoordeling heeft zij daartegen administratief beroep ingesteld. Gelijktijdig heeft zij daarin verzocht om een herbeoordeling door een derde examinator. Dit verzoek is door de examencommissie afgewezen. Ook tegen die afwijzing heeft [appellante] administratief beroep ingesteld.
Beslissing van het CBE
2.       Het CBE heeft voorop gesteld dat de beoordeling van de examinatoren op zichzelf, door het correct gebruik van de beoordelingsformulieren valide, betrouwbaar en voldoende draagkrachtig is. De door de examinatoren gebruikte beoordelingsformulieren bevatten duidelijke, concrete leeruitkomsten die aan de hand van beoordelingscriteria genoegzaam omschrijven wat van de student wordt verwacht.
2.1.    Het CBE heeft het administratief beroep tegen de beslissing van 6 juli 2023, inhoudende de onvoldoende beoordeling van het hertentamen, ongegrond verklaard. Daaraan heeft het CBE ten grondslag gelegd dat de examinatoren weliswaar bij de klinische vraag de opmerking hebben geplaatst dat die mooi is geformuleerd, maar dat daarbij ook kanttekeningen zijn geplaatst en vragen zijn gesteld ter verduidelijking daarvan. Daarbij volgt genoegzaam uit het beoordelingsformulier van de eerste toetskans dat [appellante] voor het onderdeel ‘klinische vraag’ een onvoldoende heeft behaald. Dat zij de daarbij gegeven feedback van de examinatoren heeft verwerkt in de herkansing, betekent niet dat de herkansing daarmee dus als voldoende moet worden beoordeeld. Daarbij komt dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om extra feedback te krijgen en vragen te stellen over de punten die als onvoldoende waren beoordeeld. Verder is uit de stukken en het verhandelde op de zitting bij het CBE niet gebleken dat de beoordeling van de examinatoren niet objectief zou zijn.
2.2.    Het CBE heeft het beroep tegen de beslissing van 24 augustus 2023, inhoudende de afwijzing van het verzoek om een derde examinator, ook ongegrond verklaard. De examencommissie heeft gedegen onderzoek gedaan naar de procedurele aspecten van de totstandkoming van de boordeling van het tentamen. De examinatoren hebben de beoordeling deugdelijk gemotiveerd en niet is gebleken dat er fouten zijn gemaakt in het beoordelingsproces.
Beroep en de beoordeling
Het schikkingsgesprek over de afwijzing van het verzoek om aanwijzing van een derde examinator
3.       [appellante] betoogt tevergeefs dat het CBE, omdat er geen schikkingsgesprek heeft plaatsgevonden, het administratief beroep van 5 oktober 2023 ten onrechte in behandeling heeft genomen. De Afdeling overweegt dat de beslissingen van 6 juli 2023 en 24 augustus 2023 nauw met elkaar samenhangen. In administratief beroep tegen de onvoldoende beoordeling heeft [appellante] namelijk ook expliciet verzocht om aanwijzing van een derde examinator. Naar aanleiding van dat administratief beroep heeft vervolgens op 22 augustus 2023 een minnelijk schikkingsgesprek plaatsgevonden. Zoals op de zitting bij de Afdeling naar voren is gekomen, is daarin ook gesproken over het verzoek om aanwijzing van een derde examinator, wat ook niet door [appellante] is weersproken. Dit heeft echter niet tot een minnelijke schikking geleid. Het CBE heeft daarom terecht het administratief beroep in behandeling genomen.
De beoordeling van het tentamen en het verzoek om een derde examinator
4.       De Afdeling stelt voorop dat zij niet toekomt aan een inhoudelijke toetsing van de door de examinatoren opgestelde beoordeling. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan tegen beslissingen over het kennen en kunnen geen beroep worden ingesteld. Dit betekent dat de Afdeling geen oordeel kan geven over de inhoud van de gegeven feedback en de kritische beoordeling door de examinatoren van het tentamen. Voor zover het betoog ziet op de inhoud van de ontvangen feedback, de GO-beoordeling en de beoordeling van de examinatoren slaagt het betoog dus niet.
5.       Het betoog van [appellante] dat het CBE ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de beoordeling van het tentamen zorgvuldig tot stand is gekomen, deugdelijk is gemotiveerd en de examencommissie daarom geen derde examinator hoefde aan te wijzen, slaagt evenmin. De Afdeling acht daarvoor van belang dat uit de beoordelingsformulieren OZRE bij het tentamen telkens duidelijk volgt hoe ieder onderdeel is beoordeeld, namelijk met een goed, voldoende of onvoldoende. Waar de standaardmotivering bij de beoordeling naar het oordeel van de examinatoren ontoereikend was, hebben zij dit voorzien van een extra toelichting die is toegespitst op de door [appellante] gegeven antwoorden. Daarmee hebben de examinatoren voldoende toegelicht en onderbouwd waarom [appellante] een onvoldoende heeft gekregen. De Afdeling volgt [appellante] dan ook niet in haar standpunt dat ze onvoldoende feedback heeft ontvangen dan wel onvoldoende is begeleid (na het eerste assessment). Het CBE heeft naar voren gebracht dat [appellante] gedurende de cursus meermalen feedback heeft gekregen. Verder heeft [appellante] de mogelijkheid gehad om haar vragen op dia te zetten en te stellen aan haar begeleiders, maar daar heeft zij niet voor gekozen. Daarbij is zij nog door haar begeleidend docente voorzien van achtergrondinformatie ten behoeve van de casus. Bovendien had het op de weg van [appellante] gelegen om, indien extra feedback gewenst was, hierover zelf contact op te nemen met de examinatoren.
5.1.    [appellante] heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat aan de deskundigheid van de examinatoren moet worden getwijfeld. Het CBE heeft daarover toegelicht dat de examinatoren uit hoofde van hun benoeming worden verondersteld kundig te zijn en dat de kwaliteit van de beoordeling wordt geborgd door reguliere kalibreersessies. De enkele stelling van [appellante] dat een van de examinatoren ten opzichte van de eerste kans van mening is veranderd, en dat dit komt door de andere examinator, is daartegenover onvoldoende. Er was daarom voor de examencommissie geen aanleiding om de onderliggende, individuele beoordelingsformulieren op te vragen. Het CBE heeft terecht het standpunt ingenomen dat de beoordeling van de examinatoren zorgvuldig tot stand is gekomen en deugdelijk is gemotiveerd. Alleen al daarom heeft het CBE terecht geen reden gezien om te oordelen dat de examencommissie door het verzoek om een derde examinator af te wijzen in strijd met het recht heeft gehandeld.
Hardheidsclausule
6.       Het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule slaagt evenmin. Dat zij, zoals zij stelt, door de onvoldoende voor het tentamen studievertraging oploopt en langer collegegeld zal moeten betalen, is daarvoor onvoldoende. Dit is namelijk inherent aan het niet behalen van een vak. Daarbij bepaalt de Onderwijs- en Examenregeling dat de examencommissie een student op verzoek een extra toetskans kan aanbieden als die student door het niet behalen van die toets minimaal drie maanden studievertraging oploopt. Hierdoor kan de studievertraging verkort worden. Ondanks het uitblijven van een verzoek daartoe, heeft de examencommissie [appellante] toch deze extra toetskans aangeboden. Na het hertentamen is ook gecommuniceerd dat deze mogelijkheid bestaat. Daarvan heeft zij echter geen gebruik gemaakt. Overigens heeft het CBE op de zitting bij de Afdeling aangegeven dat het voor [appellante] nog steeds mogelijk is om van deze extra toetskans gebruik te maken, zodat zij de studie alsnog kan afronden. Het CBE heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
802-1062