202303995/1/R3.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), respectievelijk wonend in Zeewolde en Sint Nicolaasga, gemeente De Fryske Marren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tynaarlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie A] (naast) Zuidlaren" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 juni 2024, waar [appellant A], bijgestaan door mr. T.R. Sturrus, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door C.M. Lubbinge en J. Planting, zijn verschenen. Voorts heeft [partij], initiatiefnemer van het plan, een pleitnota laten voorlezen door een vertegenwoordiger van de raad.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 22 december 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in het initiatief van de bewoners van [locatie A] in Zuidlaren om een woning te bouwen op het zuidelijk deel van hun perceel en een aangrenzend perceel dat daartoe is aangekocht. Deze gronden, met een totaaloppervlak van 710 m2, zijn ten behoeve van de ontwikkeling kadastraal herschikt. Het nieuwe woonkavel bestaat uit de percelen Zuidlaren, sectie G, nummers 5068, 6285 en 6287.
3. Tot voor kort woonde [appellante B] in de woning op het perceel [locatie B] in Zuidlaren, direct ten zuiden van het plangebied. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. [appellant] vreest dat de komst van de woning zijn omgeving op onaanvaardbare wijze zal verstoren.
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Gemeentelijk beleid
6. [appellant] betoogt dat het besluit in strijd is met het gemeentelijke beleid neergelegd in de "Basisprincipes beoordeling kansrijke "open plekken" (hierna: de Basisprincipes) en de daarbij behorende "Afwegingscriteria open plekken" (hierna: de Afwegingscriteria). [appellant] voert aan dat het plangebied, in strijd met de Basisprincipes en Afwegingscriteria, geen "open plek" is. De omgeving rond het plangebied kenmerkt zich namelijk door een gesloten bebouwingsstructuur van aaneengesloten rijen percelen met woningen en bijbehorende tuinen. Het plangebied betreft in verhouding tot de omliggende percelen wel een grotere tuin, maar dat maakt het nog geen "gat" in de bebouwingsstructuur. De tuin hoort bij de woning [locatie A] en is ook altijd gebruikt voor wonen. Er is daarom ook geen sprake van een onderbreking in het gebruik van het plangebied. Van een "open plek" is volgens [appellant] eerder sprake als het plangebied een andere functie had, of als groter perceel, zoals een weiland, voor agrarisch gebruik tussen twee woonfuncties gelegen zou zijn. Dat is niet aan de orde.
[appellant] voert ook aan dat de gemeente de hiervoor verwoorde opvatting vroeger zelf deelde. In 1993 is volgens [appellant] een vergunningaanvraag voor het realiseren van een woning op hetzelfde perceel aan de Veldakkerslaan afgewezen. Deze aanvraag was ingediend door de [vorige bewoner], de vorige bewoner van [locatie A]. Toen werd er meer gewicht toegekend aan het belang van het behoud van de open structuur van het dorpscentrum dan aan het individuele belang dat is gediend met de bouw van één woning. Die bouw zou namelijk ten koste gaan van het karakteristieke gebied. Het is volgens [appellant] onduidelijk waarom er nu anders over gedacht wordt terwijl de karakteristieke waarden in de buurt hetzelfde zijn gebleven.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan goed inpasbaar is in de omgeving en niet in strijd is met de Afwegingscriteria. De raad stelt voorop dat de open plekken benadering geen beleid van de raad is, maar beleid is van het college, vastgesteld in 2017 in de Afwegingscriteria. De raad gebruikt de Afwegingscriteria wel als hulpmiddel om te bepalen of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Hoewel er in dit geval geen sprake is van een onbebouwde kavel, is er volgens de raad wel voldoende ruimte om op basis van het afwegingskader een kavel met woning toe te voegen. Het plangebied is namelijk minimaal 18 m breed (ongeveer 23 m) en sluit goed aan bij de maatvoering van erven in de omgeving. De bestaande erfinrichting maakt niet dat er geen sprake is van een open plek waar bebouwing toegevoegd kan worden. Hierbij worden specifieke voorwaarden gesteld zodat deze goed inpasbaar is in de omgeving.
Daarnaast stelt de raad dat de gemeente tot andere inzichten is gekomen voor woningbouwlocaties. Ten tijde van de door [appellant] overgelegde vergunningaanvraag werden er voor woningbouwlocaties in beginsel alleen uitbreidingsgebieden aangewezen. Dat is nu anders. Hoewel er nog steeds uitbreidingsgebieden voor woningbouw worden aangewezen, zoekt de raad nu ook naar mogelijkheden om woningbouw toe te staan op inbreidingslocaties in bestaand stedelijk gebied. Met het enkel bouwen in uitbreidingsgebieden worden namelijk onvoldoende woningen toegevoegd om op de lange termijn in de vraag te kunnen voorzien. De raad merkt ook op dat de door [appellant] aangedragen aanvraag uit 1993 niet gaat over het perceel in kwestie. Daarbij is op de zitting door de raad, en door [partij] in zijn pleitnota, toegelicht dat de aanvraag uit 1993 is ingediend door [persoon C] en gaat over het perceel [locatie C]. Deze aanvraag was in eerste instantie afgewezen, maar in 1994 heeft de raad alsnog toestemming gegeven voor de bouw van een woning op [locatie C].
6.2. De Afdeling stelt vast dat het plangebied ter hoogte van de Veldakkerslaan ongeveer 23 m breed is. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat de woning [locatie A] op ongeveer 40 m afstand van de woning [locatie B] ligt. Het bouwvlak voor de nieuwe woning ligt op een afstand van ongeveer 18 m tot de woning [locatie B].
6.3. De Afdeling stelt verder vast dat de Basisprincipes bestaan uit zeven criteria en een compacte weergave zijn van de Afwegingscriteria, bestaande uit 8 criteria, die het college sinds maart 2017 bij verzoeken hanteert. De Afdeling overweegt dat de raad de Afwegingscriteria gebruikt als motivering waarom het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.3.5 van de plantoelichting stelt de raad dat er bij verzoeken voor (extra) woningbouw tegenwoordig een "ja, mits" principe gehanteerd wordt. Als er wordt voldaan aan de Afwegingscriteria, dan wordt er medewerking verleend aan het initiatief. De Basisprincipes zijn niet gebruikt, dat blijkt althans niet uit de plantoelichting.
6.4. In geschil is of voldaan wordt aan punt 5 van de Afwegingscriteria. In de plantoelichting is dit criterium als volgt omschreven: "De in te vullen locatie ligt tussen twee woningen (of bedrijfsgebouwen) in, waardoor er dus gebouwd wordt binnen het bestaande bouwlint. Daarnaast dient de toe te voegen woning te passen binnen de ruimtelijke structuur en in samenhang met de aansluitende bebouwing. Ook dient gebouwd te worden aan een doorgaande, verharde weg. Als richtlijn qua maatvoering voor de nieuwe bouwkavel wordt uitgegaan van een minimale breedte van 18 m." De toelichting bij de Afwegingscriteria geeft aan dat er sprake moet zijn van een "open plek"; een gat in de bebouwing.
6.5. De Afdeling is van oordeel dat het plan voldoet aan het criterium van de "open plek" zoals neergelegd in punt 5 van de Afwegingscriteria. De raad heeft zich daarom ook op het standpunt mogen stellen dat het plan goed inpasbaar is in de omgeving. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende. Het perceel voldoet aan de richtlijn dat een bouwkavel ten minste 18 m breed moet zijn. Daarnaast is het perceel duidelijk meer open dan de omgeving. Ook ligt het perceel tussen twee woningen in en wordt gebouwd binnen het bestaande bouwlint. Dat het perceel gebruikt werd als tuin betekent niet dat er geen sprake is van een gat in de bebouwing. Ook de afstand tussen de te bouwen woning en de bestaande bebouwing komt overeen met de afstanden tussen bebouwing in de omgeving. Gelet op het voorgaande heeft de raad redelijkerwijs kunnen stellen dat er sprake is van samenhang met de aansluitende bebouwing en dat de voorziene woning goed past binnen de ruimtelijke structuur.
Over de afwijzing van een aanvraag uit 1993 overweegt de Afdeling dat deze is ingediend door [persoon C] en dat op de zitting is vastgesteld dat die gaat over het perceel [locatie C]. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er in 1993 een aanvraag is gedaan om een woning te bouwen op het perceel in kwestie. Zelfs als zo’n aanvraag wel was gedaan en de raad deze toentertijd heeft afgewezen om de open structuur van het dorpscentrum te behouden, betekent dat niet dat de raad het plan nu niet heeft mogen vaststellen. Het standpunt van de raad over geschikte locaties voor woningbouw kan en mag veranderen. Daarbij heeft de raad voldoende gemotiveerd waarom zijn standpunt gewijzigd is.
Het betoog slaagt niet.
Gebruiksmogelijkheden
7. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte meer gebruik mogelijk maakt dan noodzakelijk is en dat de gevolgen van dit gebruik voor verkeer en parkeren niet voldoende onderzocht zijn. Volgens [appellant] gaan de plantoelichting, de achterliggende rapporten en de uitgebrachte adviezen slechts over het toevoegen van een woning. Artikel 3.1 van de planregels biedt echter veel meer gebruiksmogelijkheden dan alleen wonen. Zo worden onder andere aan huis verbonden beroepen, een bed and breakfast en een kleinschalige kinderopvang/gastouderopvang toegestaan. Omdat alleen het toevoegen van een woning is aangevraagd, wordt er met de maximale gebruiksmogelijkheden buiten de aanvraag getreden. [appellant] kan daarom meer nadelige gevolgen ondervinden door het plan dan nodig is voor het daarmee te bereiken doel. Dit is dan ook niet noodzakelijk en daarom in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Daarnaast voert [appellant] aan dat de gevolgen van de maximale gebruiksmogelijkheden voor verkeer en parkeren niet door de raad zijn onderzocht. Er wordt opgemerkt dat er twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden, maar dit is niet geborgd in het plan. Daarnaast is er geen onderzoek gedaan naar de verkeersaantrekkende werking van alle gebruiksmogelijkheden. Daarom is het onterecht dat de raad stelt dat het plan niet tot onevenredige (verkeers- en parkeer)hinder zal leiden.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet meer gebruiksmogelijkheden biedt dan er voorheen op het perceel waren. Er is voor het plan aangesloten bij de gebruiksmogelijkheden die al op het perceel van toepassing waren onder het vorige bestemmingsplan "Zuidlaren centrum". Volgens de raad zijn dit standaard gebruiksmogelijkheden in de gemeente die ook op de percelen rondom het plangebied van toepassing zijn. Daarnaast zijn er in artikel 3.5 van de planregels specifieke gebruiksregels opgenomen voor de door [appellant] genoemde functies. De raad stelt dat dit kleinschalige gebruiksfuncties zijn die geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en waarbij op eigen terrein geparkeerd moet worden. In artikel 8.2 van de planregels is geborgd dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering voldoende parkeervoorzieningen op het erf aanwezig moeten zijn.
De raad heeft op de zitting toegelicht dat de gebruiksmogelijkheden voor gronden met een woonbestemming binnen de gemeente als doel hebben de vergunningdruk te verlagen. De raad stelt ook niet bekend te zijn met gevallen waarin deze gebruiksmogelijkheden hebben geleid tot onaanvaardbare situaties. Tot slot stelt de raad dat het niet passend zou zijn als dit het enige perceel in de omgeving is waar de gebruiksmogelijkheden niet van toepassing zijn.
7.2. De Afdeling stelt vast dat het perceel onder het vorige bestemmingsplan "Zuidlaren centrum" ook de bestemming "Woongebied - 1" had. De gebruiksregels voor het perceel waren onder het bestemmingsplan "Zuidlaren centrum" opgenomen in de artikelen 14.1 en 14.5.1 van de planregels. Die gebruiksregels komen overeen met de regels opgenomen in de artikelen 3.1 en 3.5.1 van de planregels van het voorliggende plan.
7.3. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de in het plan opgenomen gebruiksmogelijkheden staat de vraag centraal of die mogelijkheden noodzakelijk zijn om het doel van het plan te bereiken. Het is in de eerste plaats de vraag wat het doel van het plan is.
In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat het plan "voorziet in de planologische mogelijkheid om op de bestaande woonbestemming een extra woning te realiseren." De Afdeling overweegt dat met "de bestaande woonbestemming" alle regels worden bedoeld die horen bij de bestemming "Woongebied - 1" onder het bestemmingsplan "Zuidlaren centrum". Dit zijn dus ook de gebruiksregels uit de artikelen 14.1 en 14.5.1 van het bestemmingsplan "Zuidlaren centrum". Daaruit volgt dat het doel van het plan is om een woning op het perceel mogelijk te maken en verder de gebruiksregels hetzelfde te houden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze gebruiksregels gemeentebreed gehanteerd worden en dat de raad daar voor dit perceel geen uitzondering op wil maken. De Afdeling acht dat geen onredelijk uitgangspunt.
Gelet op dit door de raad geschetste uitgangspunt om alle woonpercelen dezelfde gebruiksmogelijkheden te willen bieden, oordeelt de Afdeling dat de noodzakelijkheid van de gebruiksregels voldoende is gemotiveerd. Het plan is op dit punt niet in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
7.4. Voor zover [appellant] betoogt dat het onzorgvuldig is om niet te onderzoeken wat de gevolgen van de gebruiksmogelijkheden zijn voor verkeer en parkeren, oordeelt de Afdeling dat de raad zich zonder nader onderzoek op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeers- of parkeersituatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het gelet op artikel 3.5.1 van de planregels gaat om dusdanig kleinschalige gebruiksfuncties dat daarvan niet verwacht kan worden dat deze een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Ook moet er voor deze gebruiksfuncties geparkeerd worden op eigen terrein, zoals ook volgt uit artikel 3.5.1 van de planregels.
Het betoog slaagt niet.
7.5. Voor zover [appellant] betoogt dat parkeervoorzieningen onvoldoende zijn geborgd in het plan, overweegt de Afdeling dat artikel 8.2 van de planregels waarborgen bevat over parkeergelegenheid op het eigen perceel. Daaruit volgt dat er op het perceel voldoende ruimte voor parkeren moet zijn om een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering te kunnen verlenen. De Afdeling is daarom van oordeel dat dit voldoende geborgd is in het plan.
Het betoog slaagt niet.
Provinciale Omgevingsverordening
8. [appellant] betoogt dat het onduidelijk is of het plan in cultuurhistorisch opzicht voldoet aan de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe, vastgesteld op 10 juli 2018 (hierna: de Omgevingsverordening) en dat er ten onrechte geen planregeling is opgenomen die waarborgt dat de woning in overeenstemming zal zijn met de Omgevingsverordening.
[appellant] voert aan dat op grond van de Omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied de kernkwaliteit "cultuurhistorie" geldt. In de Omgevingsvisie Drenthe staat dat er eisen gesteld moeten worden in gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. Het is niet duidelijk of de te realiseren woning voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld vanuit de kernkwaliteit "cultuurhistorie". Er is immers geen concreet bouwplan voorhanden en er wordt alleen maar gesteld dat de te bouwen woning zal voldoen aan de gestelde eisen.
In het plan is ook niet geborgd dat er in overeenstemming met de eisen van "cultuurhistorie" uit de Omgevingsverordening gebouwd wordt. Volgens [appellant] komen deze eisen niet meer aan de orde bij de vergunningverlening, omdat cultuurhistorie geen onderdeel uitmaakt van de toetsing van de vergunningaanvraag. De raad schuift dit onderdeel van besluitvorming daarom ten onrechte door.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening. Volgens de raad zijn zowel het conceptbestemmingsplan als het ontwerpbestemmingsplan voor een reactie opgestuurd naar de provincie Drenthe. Zij heeft geen opmerkingen gegeven op het bestemmingsplan met betrekking tot de bestaande cultuurhistorische waarden.
Verder stelt de raad dat er in het plan rekening gehouden wordt met de waarden en ambities uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening waarin de ambities uit de Omgevingsvisie zijn vertaald, zijn geen regels opgenomen waarmee het plan in strijd is. Het plan is zo opgezet dat er rekening wordt gehouden met het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteit cultuurhistorie door zich te voegen in de bestaande ruimtelijke structuur. Het plan maakt gezien zijn kleinschaligheid geen ontwikkeling mogelijk die deze kernkwaliteit (significant) aantast en daarom hoeven er ook geen eisen gesteld te worden. In de Omgevingsverordening en de Omgevingsvisie gaat het volgens de raad om projecten en wijzigingen van een grotere schaal, zoals de ruimtelijke opzet van de dorpsstructuur. Omdat het plan de waarde "cultuurhistorie" niet schaadt, is het volgens de raad niet nodig om daar in het plan regels over op te nemen.
8.2. De Afdeling stelt vast dat in het plangebied de kernkwaliteit "cultuurhistorie" geldt. Op grond van artikel 2.6 van de Omgevingsverordening moet er daarom in het plan uiteengezet worden hoe het plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteit "cultuurhistorie", zoals opgenomen in de Omgevingsvisie. Uit de Omgevingsvisie blijkt dat het plangebied binnen het deelgebied 3 "de Hondsrug" ligt.
Uit paragraaf 4.2.3.1.3.1 van de Omgevingsvisie blijkt dat binnen dit gebied bij kleinschalige ontwikkelingen het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang de verantwoordelijkheid is van initiatiefnemers, waarbij de provincie de plannen daarop zal beoordelen. Dit wordt ook wel "respecteren" genoemd.
Op grond van paragraaf 4.2.3.1.3.2 van de Omgevingsvisie zal de provincie bij grootschalige ontwikkelingen vanaf het begin van de planvorming betrokken zijn om cultuurhistorische samenhang te waarborgen. Dit wordt "eisen stellen" genoemd.
8.3. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Omgevingsverordening. De Afdeling overweegt dat er volgens de Omgevingsvisie geen eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van de kernkwaliteit "cultuurhistorie". Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan een kleinschalige ontwikkeling mogelijk maakt en daarom paragraaf 4.2.3.1.3.1 van de Omgevingsvisie van toepassing is. Omdat het plan is voorgelegd aan de provincie en zij daarmee akkoord is gegaan, is er voldaan aan de voorwaarde "respecteren" uit paragraaf 4.2.3.1.3.1 van de Omgevingsvisie. Daarmee is ook voldaan aan artikel 2.6 van de Omgevingsverordening.
Het betoog slaagt niet.
Randvoorwaarden
9. [appellant] betoogt dat het plan onzorgvuldig is voorbereid omdat de ruimtelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals opgenomen in paragraaf 2.4 van de plantoelichting niet in het plan zijn geborgd. [appellant] voert aan dat het niet inzichtelijk is of de met het plan voorziene woning voldoet aan deze ruimtelijke en stedenbouwkundige eisen. Omdat er geen juridische borging is van de randvoorwaarden kan de uiteindelijke vergunningaanvraag niet daaraan getoetst worden.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er in het plan wel rekening is gehouden met de randvoorwaarden zoals opgenomen in paragraaf 2.4 van de plantoelichting. De raad stelt echter dat niet alle randvoorwaarden strikte eisen stellen aan het bouwplan en dat ook een andere invulling nog mogelijk is. Het eerste ontwerp van het bouwplan is op deze randvoorwaarden gebaseerd. De belangrijkste randvoorwaarden zijn geborgd: de situering, de lagere goot- en nokhoogte en de afscherming met een haag. Verder stelt de raad dat er bij de vergunningverlening voor de bouw van de woning nog de redelijke eisen van welstand gelden.
9.2. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de randvoorwaarden opgenomen in paragraaf 2.4 van de plantoelichting geen beleid of regelgeving zijn, maar dat het aandachtspunten zijn waar tijdens de ontwerpfase van het bouwplan rekening mee gehouden moest worden. Dit blijkt ook uit de toelichting van de raad dat de randvoorwaarden niet de enige mogelijke invulling van het bouwplan geven. Dat er in het plan rekening gehouden is met de belangrijkste randvoorwaarden, zoals de goot- en bouwhoogte van de woning en het behouden van de haag, blijkt uit het feit dat deze punten geborgd zijn in de artikelen 3.2.1 en 3.5.3 van de planregels. Verder heeft [appellant] niet concreet gemaakt waarom het niet voldoen aan de randvoorwaarden zou leiden tot een schending van zijn belangen. Tot slot overweegt de Afdeling dat er, zoals de raad stelt, bij de vergunningverlening nog een welstandstoets plaatsvindt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Popperlaars, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
780-1076
BIJLAGE
Bestemmingsplan "[locatie A] (naast) Zuidlaren":
Artikel 3.1: Bestemmingsomschrijving:
De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;
b. aan huis verbonden beroepen;
c. een bed and breakfast;
d. kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;
e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. groenvoorzieningen en water, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ mede de aanleg en instandhouding van een haag is begrepen;
h. speelvoorzieningen;
i. parkeervoorzieningen;
Artikel 3.2.1: Hoofdgebouwen:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. het maximaal aantal woningen is niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
b. de hoofdgebouwen mogen de voorgevelrooilijn niet overschrijden;
c. voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel mag voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een diepte van 1,5 m gemeten vanuit de voorgevel en voor maximaal 75% van de lengte van de gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m;
e. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 3,0 meter en 7,50 meter;
f. de dakhelling bedraagt minimaal 30o en maximaal 60o. Platte afdekking van maximaal 40% van het hoofdgebouw is toegestaan als dit niet overeenkomt met de bestaande dakhelling;
g. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel;
h. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder 3.2.3 (regeling bijgebouwen en uitbouwen).
Artikel 3.5.1: Toegestaan gebruik:
In overeenstemming met deze bestemming is:
a. Aan huis verbonden beroepen, voor zover wordt voldaan aan onderstaande criteria:
[…]
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
[…]
6. Er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
[…]
b. Het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;
[…]
4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt
[…]
8. Er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
[…]
c. Kleinschalige kinderopvang/gastouderschap, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
[…]
4. maximaal 45 m² van de met omgevingsvergunning gerealiseerde oppervlakte van de woning mag worden ingezet voor kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;
5. Er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
[…]
Artikel 3.5.3: voorwaardelijke verplichting:
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken met de bestemming 'Woongebied-1' is slechts toegestaan indien de benodigde inpassing ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' in deze bestemming wordt gerealiseerd:
• De haag een hoogte heeft van minimaal 120 cm;
• Deze over de breedte van het perceel alleen wordt onderbroken t.b.v. een inrit naar de woning.
Artikel 8.2: Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden:
a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
b. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Bestemmingsplan "Zuidlaren Centrum":
Artikel 14.1: Bestemmingsomschrijving:
De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;
b. aan huis verbonden beroepen;
c. een bed and breakfast;
d. kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;
e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. groenvoorzieningen en water;
h. speelvoorzieningen;
i. parkeervoorzieningen;
en tevens voor:
j. agrarische toeleveringsbedrijven, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
k. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
l. dienstverlenende bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
m. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;
n. kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.
o. horeca van de categorieën 1 en 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';
p. bestaande bedrijven aan huis.
Artikel 14.5.1: Toegestaan gebruik:
In overeenstemming met deze bestemming is:
a. Aan huis verbonden beroepen, voor zover wordt voldaan aan onderstaande criteria:
[…]
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
[…]
6. Er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
[…]
b. Het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;
[…]
4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;
[…]
8. Er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
[…]
c. Kleinschalige kinderopvang/gastouderschap, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
[…]
4. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;
5. Er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
[…]
Provinciale omgevingsverordening Drenthe
Artikel 2.6: Werken met kernkwaliteiten:
1. Als kernkwaliteiten worden aangewezen de thema’s en gebieden zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaart A (kaartlaag stilte), kaart D3 (kaartlaag Natuurnetwerk Nederland), kaarten D4 t/m D7 waarbij voor de kaart D7 (Kernkwaliteit landschap) geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de omgevingsvisie (hoofdstuk 4) omschreven.
2. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
3. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie;
4. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijzigingen van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
Omgevingsvisie Drenthe 2018
Paragraaf 4.2.3.1.3.1 Hondsrug: respecteren:
De cultuurhistorische samenhang, zoals die in de hoofdstructuur is verwoord en verbeeld, is van provinciaal belang. Daarom willen we die cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en in een laag tempo zich voltrekken. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. Als provincie zullen wij plannen en initiatieven daar op beoordelen.
Paragraaf 4.2.3.1.3.2 Hondsrug: eisen stellen:
Gebieden waar we eisen stellen kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden willen we de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij)sturen. Van de initiatiefnemer verwachten wij dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang. Als provincie zullen wij daarbij vanaf het begin een plek bedingen in het planvormingsproces. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de cultuurhistorische samenhang vormen het vertrekpunt van onze inzet.