202401050/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Radboud Universiteit (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 27 september 2023 heeft verweerder de inschrijving van [appellant] voor de masteropleiding Global Communication and Diversity geannuleerd, omdat hij niet heeft voldaan aan de inschrijvingsvoorwaarden.
Bij beslissing van 22 januari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M. Kiknadze , zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft zich ingeschreven voor de master Global Communication and Diversity aan de Radboud Universiteit. Bij besluit van 19 april 2023 is hij voorlopig toegelaten tot de opleiding, mits hij voldeed aan de inschrijvingsvoorwaarden en de daarbij behorende documentatie zou overleggen. In de daarop volgende periode is er diverse malen contact geweest tussen [appellant] en de Afdeling Student Admissions. De inschrijving is uiteindelijk op 27 september 2023 geannuleerd, omdat [appellant] volgens het college niet heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden door niet de volledige informatie te geven en documenten te overleggen.
Besluitvorming
3. Tegen de annulering van de inschrijving heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] heeft nagelaten om de juiste documenten te overleggen waaruit zijn verblijfsstatus blijkt. Deze eis volgt uit artikel 7.32, vijfde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Een aanstaande student die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, dient een verblijfsdocument over te leggen waaruit blijkt dat hij een geldige verblijfsstatus heeft. Van deze wettelijke eis mag niet worden afgeweken en dus was het college verplicht de inschrijving te annuleren, aldus het college.
Gronden van beroep
4. Volgens [appellant] had het college niet voldoende informatie om een juiste beslissing te nemen. Hij verzoekt in beroep de universiteit nogmaals om voor hem alsnog op te treden als referent voor een verblijfsvergunning voor studiedoeleinden. [appellant] stelt ook dat het afwijzen van een dergelijk verzoek een schending is van zijn recht op onderwijs. Bovendien gaat het handelen door het college in tegen de bescherming die hij verdient als, wat hij noemt, een ‘irregular migrant’. Daarnaast is volgens hem de motivering om niet als referent op te willen treden gedurende de procedures gewijzigd. In eerste instantie stelde het college volgens hem dat het geen referent kon zijn vanwege zijn huidige verblijfsstatus. Volgens [appellant] is dit in de bezwaarprocedure, en nu in beroep bij de Afdeling, gewijzigd in de motivering dat hij onvoldoende informatie had overgelegd. Volgens [appellant] stelt het college zich op als de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) door te oordelen over zijn huidige verblijfsstatus, terwijl hij juist wil dat ze voor hem als referent optreden om daarmee de benodigde verblijfstitel te verkrijgen.
Overwegingen
5. Uit het betoog van [appellant] blijkt dat hij meent dat het college hem vanwege zijn immigratiestatus niet als geschikte student voor de opleiding beschouwt en hem daarom niet wil inschrijven als student. Het college heeft op zitting bij de Afdeling toegelicht dat inmiddels vast is komen staan dat [appellant] voldoet aan de toelatingsvoorwaarden om aan de desbetreffende opleiding te worden toegelaten. De aangevoerde punten van [appellant] over de taalvaardigheid en geschiktheid voor de opleiding behoeven daarom geen nadere bespreking. De Afdeling ziet zich enkel nog voor de vraag gesteld of het college de annulering van de inschrijving als student vanwege het niet voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden, namelijk het niet overleggen van informatie over zijn verblijfsstatus, terecht in stand heeft gelaten.
5.1. Op 19 april 2023 ontving [appellant] een voorwaardelijk toelatingsbesluit. De toelating zou definitief worden op het moment dat [appellant] aan de in die beslissing genoemde voorwaarden had voldaan. Een van de voorwaarden is dat hij informatie verstrekt over zijn verblijfsstatus. De deadline hiervoor was 1 juni 2023. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit zijn huidige verblijfsstatus blijkt.
Op zitting heeft [appellant] toegelicht dat in verband met de coronapandemie de procedures over de verlenging van zijn verblijfstitel afwijkend zijn verlopen. Ter ondersteuning van deze stellingen heeft hij geen stukken overgelegd. Ook na de deadline van 1 juni 2023 is er contact geweest tussen [appellant] en het college over de ontbrekende stukken over zijn verblijfsstatus. Dit heeft er niet toe geleid dat de stukken alsnog zijn overgelegd. Onder deze omstandigheden heeft het college bij de beslissing op bezwaar terecht de annulering van de inschrijving als student in stand heeft gelaten. Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan de bespreking van de gronden van [appellant] over het niet willen optreden door verweerder als referent.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
284-1043
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.32. Algemene bepaling inschrijving WHW
[…]
5. De inschrijving als student of extraneus staat slechts open voor degene waarvan de ouders, voogden of verzorgers aantonen, dan wel, indien hij meerderjarig en handelingsbekwaam is, degene die aantoont dat hij:
a.de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld,
b. vreemdeling is en jonger is dan 18 jaar op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal inschrijving wordt gewenst,
c. vreemdeling is, 18 jaar of ouder is op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal inschrijving wordt gewenst en op die dag rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000,
d. vreemdeling is en buiten Nederland verblijf houdt op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal de inschrijving wordt gewenst, of
e. vreemdeling is, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd onder b, c of d, en eerder in overeenstemming met een van die onderdelen is ingeschreven voor een opleiding van een instelling, welke opleiding nog steeds wordt gevolgd en nog niet is voltooid.