202305281/1/A2
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2023 in zaak nr. 22/8231 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2022 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring toegewezen.
Bij besluit van 10 november 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 juni 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.J. Körver, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat de psychische problematiek van haar en haar twee kinderen samenhangt met de problematische gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in haar huidige driekamerwoning. In de aanvraag benoemt [appellant] onder andere dat zij een erkend gedupeerde ouder is van de toeslagenaffaire. Daarnaast zijn haar kinderen in 2019 uit huis geplaatst. De woning roept daarom bij haar veel nare herinneringen op uit deze tijd. Met een andere woning stelt [appellant] met haar kinderen te kunnen werken aan een nieuw toekomstperspectief.
2. Het college heeft de aanvraag van [appellant] toegewezen op grond van artikel 4:7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening), na een advies van de GGD van 11 april 2022. De GGD heeft daarin over de medische noodzaak tot verhuizen geadviseerd dat er sprake is van een levensontwrichtende en/of levensbedreigende situatie. Het college heeft in het besluit van 6 mei 2022 een urgentieverklaring verleend waarmee [appellant] kan reageren op woningen met maximaal één slaapkamer (hierna ook aangeduid als: het zoekprofiel). In het besluit van 10 november 2022 heeft het college over het zoekprofiel toegelicht dat de kinderen hierin niet worden meegerekend omdat niet (voldoende) is aangetoond dat de kinderen bij [appellant] verblijven of gaan verblijven.
3. [appellant] is het niet eens met het vastgestelde zoekprofiel en wil dat het zoekprofiel wordt gewijzigd naar een woning met meerdere slaapkamers zodat haar kinderen weer bij haar kunnen komen wonen.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft [appellant] niet gevolgd in haar standpunt dat het college het zoekprofiel moet aanpassen naar een woning met meerdere slaapkamers zodat haar kinderen weer bij haar kunnen komen wonen. Volgens de rechtbank is tussen partijen niet in geschil dat [appellant] en haar kinderen op het moment van de aanvraag geen duurzaam gemeenschappelijk huishouden voerden en zij ook niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Het college is daarom terecht uitgegaan van een zoekprofiel voor een éénpersoonshuishouden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Het ontbreken van een slaapkamer voor de kinderen levert geen schrijnende situatie op omdat op het moment van de uitspraak niet is gebleken dat de kinderen zouden terugkeren naar de woning van [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
Omvang van het huishouden
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, gelet op de eerste volzin van het eerste lid van artikel 1.2.1 van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (hierna: de beleidsregel), haar kinderen onderdeel waren van haar huishouden. Omdat haar huisvestingsprobleem is ontstaan toen haar kinderen nog bij haar woonden, moeten zij volgens [appellant] op grond van deze bepaling op het moment van haar aanvraag worden gerekend tot haar huishouden en worden betrokken bij de beoordeling van haar aanvraag.
6.1. De Afdeling volgt [appellant] niet in dit betoog. Aan artikel 1.2.1, eerste lid, eerste volzin, van de beleidsregel komt namelijk niet de betekenis toe die [appellant] daaraan geeft. De eerste volzin moet worden gelezen in samenhang met de tweede volzin. De eerste volzin houdt in dat de samenstelling van het huishouden op het moment van het ontstaan van het huisvestingsprobleem bepalend is bij de indeling in een van de in de artikelen 4:6 en 4:7 van de Huisvestingsverordening genoemde urgentiecategorieën. In de tweede volzin van artikel 1.2.1 van de beleidsregel staan vervolgens drie cumulatieve voorwaarden wanneer iemand tot het huishouden van de aanvrager wordt gerekend. Om tot het huishouden van de aanvrager te worden gerekend, moet op het moment van de aanvraag sprake zijn van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding, moeten de leden van het huishouden zijn ingeschreven op hetzelfde BRP-adres en moeten de leden gezamenlijk naar een ander adres verhuizen. Partijen zijn het erover eens dat op het moment van de aanvraag de kinderen niet op hetzelfde woonadres in de BRP stonden ingeschreven en dat er geen sprake was van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden tussen [appellant] en haar kinderen. Dit betekent dat het college de kinderen van [appellant] terecht niet tot haar huishouden heeft gerekend.
Het betoog slaagt niet.
Hardheidsclausule
7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ontbreken van slaapkamers voor haar kinderen in het zoekprofiel leidt tot een dermate schrijnende situatie dat het college gehouden was om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Zij verwijst in dit kader naar het advies van de GGD van 11 april 2022 waaruit volgens haar volgt dat een nieuwe woning voor haar en haar kinderen is vereist om de huidige noodsituatie te beëindigen.
7.1. De GGD-arts heeft over de medische noodzaak tot verhuizen geadviseerd dat er sprake is van een levensontwrichtende en/of levensbedreigende situatie. In dat verband heeft de arts onder meer geconcludeerd dat zowel [appellant] als haar kinderen bekend zijn met psychische problematiek waarvoor zij worden behandeld. De psychische problematiek van de kinderen is gerelateerd aan de scheiding van hun ouders en de problematische gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de woning van [appellant]. Het is belangrijk dat de moeder kan verhuizen naar een andere woning zodat de kinderen hun moeder weer kunnen opzoeken en weer bij haar kunnen wonen. Medisch gezien is dit zowel voor [appellant] als de kinderen belangrijk. Het gezin kan zo een nieuwe start maken in een nieuwe leefomgeving. De GGD-arts heeft bij het advies ook de gegevens van de therapeuten van de kinderen betrokken.
7.2. Op de zitting heeft het college desgevraagd toegelicht dat voor [appellant] zelf het GGD-advies is gevolgd, maar niet voor haar kinderen. Het college heeft de kinderen gelet op artikel 1.2.1 van de beleidsregel, niet betrokken bij het vaststellen van het zoekprofiel.
7.3. Naar het oordeel van de Afdeling is het college er niet in geslaagd te motiveren waarom het, in het licht van het GGD-advies, bij het vaststellen van het zoekprofiel geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Uit het advies kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de levensontwrichtende woonsituatie van [appellant] is gerelateerd aan de onmogelijkheid om haar kinderen te ontvangen en bij haar te laten wonen in haar huidige woning, gelet op de gebeurtenissen die in de woning hebben plaatsgevonden. Door de kinderen van [appellant] niet mee te nemen in het zoekprofiel, blijft [appellant] in een situatie verkeren waarin zij niet in staat is om haar kinderen te huisvesten, terwijl dit blijkens het GGD-advies juist de kern is van haar huidige levensontwrichtende woonsituatie. Anders dan rechtbank is de Afdeling van oordeel dat onverkorte toepassing van artikel 1.2.1 daarom in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
7.4. Het betoog slaagt.
Conclusie
8. Dit betekent dat het hoger beroep van [appellant] gegrond is. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 10 november 2022 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit van 6 mei 2022 zal worden herroepen voor zover dat het zoekprofiel betreft.
9. Gelet op het oordeel hiervoor in 7.3 ziet de Afdeling aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het college op te dragen om in het besluit van 6 mei 2022 een zoekprofiel op te nemen dat passend is voor een huishouden van drie personen.
Proceskosten
10. Het college moet de proceskosten van [appellant] op de hierna vermelde wijze vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2023 in zaak nr. 22/8231;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 10 november 2022, met kenmerk B.2.22.2054.001;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 6 mei 2022, met kenmerk 2018032362, voor zover dat het zoekprofiel betreft;
VI. draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat hierin is overwogen in het besluit van 6 mei 2022 een zoekprofiel op te nemen dat passend is voor een huishouden van drie personen;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het in beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
154-1064
Bijlage
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:7 Overige urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 4:5 genoemde omstandigheden voordoet en indien een woonsituatie binnen de gemeente naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
a. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
b. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
(…)
Beleidsregel urgentieverklaringen Den haag 2019
Artikel 1.2.1 Huishouden urgentieverklaringen
1. Bij de indeling in een urgentiecategorie wordt gekeken naar de samenstelling van het huishouden vóór of bij het ontstaan van het huisvestingsprobleem. Tot het huishouden worden de leden van het huishouden meegerekend indien deze op het moment van de aanvraag:
a. een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren;
b. op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven; en
c. gezamenlijk naar een ander adres dienen te verhuizen.
(…)
Artikel 4.1 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
(…)