202303503/1/A3
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 mei 2023 in zaak nr. 22/2087 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV).
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2022 heeft het UWV geweigerd om terug te komen van het besluit van 31 maart 2022 of dat besluit te herzien.
Bij besluit van 25 november 2022 heeft het UWV het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Het UWV heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De bepalingen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn, luiden:
Artikel 4:17, eerste lid: "Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing."
Artikel 4:18: "Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarop de dwangsom verschuldigd was."
Artikel 8:55d, eerste lid: "Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt."
Artikel 8:55d, tweede lid: "De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. […]"
Inleiding
2. Bij besluit van 31 maart 2022 heeft het UWV aan [appellant] een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb van € 1.442,00 toegekend wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming van 10 december 2021 (hierna: AVG-verzoek).
Bij uitspraak van 5 oktober 2022 in zaak nr. 22/1473 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig beslissen op zijn AVG-verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald.
Bij brief van 5 oktober 2022 heeft [appellant] het UWV gevraagd om het besluit van 31 maart 2022 te herzien door, naast de dwangsom van € 1.442,00 die aan dat besluit aan hem is toegekend, te bepalen dat hij wegens het overschrijden van de maximale beslistermijn door het UWV ook een bedrag van € 15.000,00 krijgt.
Bij besluit van 14 oktober 2022 heeft het UWV het verzoek van [appellant] om herziening afgewezen. Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 november 2022 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 4 januari 2023 heeft het UWV een besluit genomen op het AVG-verzoek van [appellant] en daarbij een overzicht van de opgevraagde persoonsgegevens aan [appellant] verstrekt.
Bij uitspraak van 31 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 25 november 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV te laat heeft beslist op het AVG-verzoek van [appellant] en dat het UWV in het besluit van 31 maart 2022 op grond van artikel 4:17 van de Awb de maximale dwangsom van € 1.442,00 aan [appellant] heeft toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV met zijn besluit van 31 maart 2022 binnen de in artikel 4:18 van de Awb genoemde termijn van twee weken de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV aan [appellant] geen aanvullende dwangsom wegens niet tijdig beslissen als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb is verschuldigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de nieuwe termijn voor het nemen van een besluit en het verbeuren van een aanvullende dwangsom als die termijn niet wordt gehaald, aan de orde is in de situatie dat nog steeds geen besluit is genomen en die termijn en dwangsom door de rechtbank zijn vastgesteld en opgelegd in een uitspraak op een beroep wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit in dit geval niet is gebeurd. Het UWV heeft op 4 januari 2023 een besluit genomen op het AVG-verzoek van [appellant], aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat het UWV, naast de volledige dwangsom wegens niet tijdig beslissen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, ook een aanvullende dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb van € 100,00 per dag tot een maximum van € 15.000,00 is verschuldigd.
Beoordeling
4. De in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb opgenomen bevoegdheid om een dwangsom te verbinden aan een uitspraak voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven, betreft een bevoegdheid voor de bestuursrechter. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld is dit aan de orde in de situatie dat nog steeds geen besluit is genomen door een bestuursorgaan en de bestuursrechter na een beroep wegens niet tijdig beslissen de termijn en dwangsom in een rechterlijke uitspraak heeft vastgesteld. In dit geval ontbreekt een daartoe strekkende uitspraak van de bestuursrechter. Weliswaar heeft [appellant] bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn AVG-verzoek, maar zoals vermeld onder 2 heeft de rechtbank dat beroep bij uitspraak van 5 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] het verschuldigde griffierecht niet had betaald. De rechtbank is daarom niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep en heeft dus ook geen dwangsom opgelegd. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat het UWV niet aan [appellant] een aanvullende dwangsom wegens het niet tijdig beslissen is verschuldigd.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het UWV hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
195-836