202304187/2/R4
Datum uitspraak: 16 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in IJsselstein,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente IJsselstein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Hitteschild 2 en 4" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 4 juli 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Koster, rechtsbijstandsverlener in Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J. Jansen-de Noo, ing. Y. Smeets en G. van der Lit, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Keystone Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. De voormalige schoollocatie aan Hitteschild 2-4 (hierna: het perceel) wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie. Er wordt ingezet op de bouw van 28 appartementen voor starters en senioren in het middenhuursegment. Omdat het geldende bestemmingsplan voorziet in het gebruik als school is bij besluit van 11 mei 2023 het bestemmingsplan "Hitteschild 2 en 4" vastgesteld.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 30 april 2024 een omgevingsvergunning verleend voor, onder meer, het bouwen van 28 woningen op het perceel.
[verzoeker] is eigenaar van een woning aan [locatie] in IJsselstein. Hij woont in de nabije omgeving van het plangebied en vreest dat de realisatie van het plan zijn woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze zal aantasten en om die reden heeft hij de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 11 mei 2023 te schorsen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
3. Gelet op de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie bestaat een spoedeisend belang bij het verzoek om schorsing van het bestemmingsplan, aangezien [verzoeker] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 april 2024 waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van de woningen.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Gronden [verzoeker]
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt te zijner tijd niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
6. [verzoeker] betoogt dat onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de besluitvorming en dat onvoldoende draagkracht bestaat in de omgeving van het plangebied voor de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling. Op de zitting heeft hij toegelicht dat dit voor hem een zwaarwegende beroepsgrond is. In dit kader wijst [verzoeker] er op dat door het besluit over het voorbereidingskrediet en de gevolgde uitbestedingsprocedure voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen ruimte meer bestond voor zinvolle participatie en inspraak door omwonenden.
6.1. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Overigens is in dit geval een informatieavond gehouden voor omwonenden en is, zoals op de zitting nader toegelicht door Keystone, het oorspronkelijke bouwplan verlaagd van vier naar drie lagen.
De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat er geen wettelijke regel is die bepaalt dat een ruimtelijk plan een ontwikkeling alleen mogelijk mag maken als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. Dit betekent echter niet dat het aspect draagvlak geen enkele rol speelt in de besluitvorming. Draagvlak vormt een aspect van de belangenafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan moet maken. Bij de beoordeling van de beroepsgronden in de bodemprocedure zal worden getoetst - voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven - of de raad de belangen van omwonenden voldoende heeft onderzocht en betrokken in zijn belangenafweging over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2566, onder 25.2). De stelling van [verzoeker] dat geen draagvlak voor het plan bestaat, kan daarom op zichzelf niet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het betoog slaagt niet.
7. [verzoeker] betoogt verder dat de raad tijdens de informatieavond van 10 juli 2019 het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de raad iets zou doen met de signalen uit de wijk. Volgens [verzoeker] is de raad hier ten onrechte bij de besluitvorming niet op teruggekomen.
7.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
De raad heeft in het verweerschrift uiteengezet dat door de verantwoordelijke wethouder tijdens een informatieavond alleen zou zijn gezegd iets te doen met de signalen en dat hij heeft beloofd er bij de bewoners op terug te komen. Zoals ook besproken tijdens de zitting ziet de uitlating van de wethouder op het proces van de totstandkoming van het bestemmingsplan en niet op de uiteindelijke inhoud van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter ziet in deze uitlatingen daarom geen grond voor het oordeel dat het vertrouwen is gewekt dat het bestemmingsplan ook daadwerkelijk anders zou worden vastgesteld dan ten tijde van die informatieavond is besproken.
Het betoog slaagt niet.
8. [verzoeker] betoogt verder dat hij twee alternatieven heeft aangeleverd waarmee een vergelijkbaar resultaat kan worden behaald. Zo wijst hij op het volgens hem meest wenselijke alternatief voor de bouw van 16 grondgebonden woningen. Daartoe voert [verzoeker] aan dat de raad onvoldoende heeft aangetoond dat er een grotere vraag is naar starterswoningen ten opzichte van gezinswoningen en dat het plan daarom goed aansluit bij de ambities uit de Woonvisie. Hetzelfde geldt volgens hem voor de beoogde doelgroep 'senioren'. Er is niet onderbouwd dat vanuit die doelgroep vraag is naar de beoogde appartementen op deze locatie waar onvoldoende voorzieningen aanwezig zijn en zodoende een doorstroming in gang zal worden gezet. [verzoeker] heeft hiernaast in een eerder stadium nog een ander alternatief naar voren gebracht. Hierbij gaat het om een plan dat is gestoeld op de schets van de architecten om een L-vormig aantal huizen neer te zetten met boven-onder-wonen.
8.1. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat het eerste alternatieve bewonersplan qua typologie niet aan de wensen van de raad voldoet. Het woningtype uit het bewonersplan sluit minder goed aan op de ambities uit de Woonvisie en het leidt tot minder doorstroming en differentiatie binnen de wijk, terwijl dat met het oog op de toekomstbestendigheid van de wijk wel gewenst is. De voorgestelde opzet met beneden- en bovenwoningen geeft beter invulling aan de woningbehoefte zoals aangegeven in de Woonvisie en er worden hiermee doelgroepen bereikt die deze woningen kunnen betalen. Dat betreft onder andere senioren die tevens de gewenste doorstroming op gang kunnen brengen. Bovendien worden deze woningen als passend gezien in de wijk en draagt het initiatief bij aan de differentiatie in de wijk.
Over het L-vormige alternatief staat in de toelichting dat om dit plan haalbaar te maken er gekozen zou moeten worden voor galerij-appartementen in vier lagen. Dit model wordt stedenbouwkundig minder aantrekkelijk bevonden gezien de oriëntatie. Ook kwalitatief gezien wordt het hofmodel aantrekkelijker bevonden dan de L-variant vanwege de gevolgen voor de privacy in de achtertuinen naar het water en de onduidelijke oriëntatie van de rijtjes met woningen ten opzichte van elkaar.
De raad heeft de door [verzoeker] voorgestelde plannen afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom de voorstellen van [verzoeker] niet zijn gevolgd.
9. De voorzieningenrechter ziet op voorhand ook geen aanleiding voor de verwachting dat de, in verband met het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure, niet allemaal besproken beroepsgronden, over parkeren, de gestelde strijd met de Ontwikkelingsvisie IJsselveld Oost, het verdwijnen van groen, de borging van een inrichtingsplan, de geluidbelasting door de installatie voor warmte- of koudeopwekking en de bouwmogelijkheden voor liftschachten, in de bodemprocedure zullen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit geen stand houdt.
Slot en conclusie
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Jurgens
voorzieningenrechter
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024
700-947