202304964/1/A2
Datum uitspraak: 2 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2023 in zaak nr. 22/5110 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Openbare zitting gehouden op 2 juli 2024 om 13:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.M. Willems
Griffier: mr. O. van Loon
Jurist: mr. A.J.Q. Oskam
Verschenen:
[appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. H.S. Eisenberger, advocaat te Heemskerk;
de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Wijnstra.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 23 juni 2023 van de rechtbank Amsterdam.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 23 juni 2023 in zaak nr. 22/5110;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 13 september 2022, met kenmerk 4PB1126/220852;
V. herroept het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 12 april 2022, met kenmerk 4PB1126;
VI. draagt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op om binnen twee weken na verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VII. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 186,00 vergoedt.
Motivering
[appellante] heeft een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ingediend voor een geschil met een dierenarts, omdat zij de dierenarts aansprakelijk acht voor het ten onrechte verwijderen van de baarmoeder van haar raskat (een Brits korthaar) na complicaties bij een bevalling. De raad heeft de aanvraag afgewezen omdat de kosten volgens de raad niet in verhouding staan tot het belang van de zaak. [appellante] is het hier niet mee eens.
De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat is voldaan aan het criterium dat moet worden toegepast om in aanmerking te komen voor een toevoeging voor rechtsbijstand. Uit de Werkinstructie O030 geschil verbintenissenrecht versie 3.12, onder "Hobby-zaken / Vrijetijdsbesteding / Huisdieren", volgt dat het financieel belang hiervoor hoger moet zijn dan € 500,00.
[appellante] heeft een overeenkomst van opdracht gesloten om een diergeneeskundige operatie uit te voeren. Hiervoor heeft zij een forse rekening betaald. Zij betoogt dat de dierenarts, door zonder haar toestemming de baarmoeder van haar kat te verwijderen, tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst en dat zij daardoor schade heeft geleden. De schade bestaat volgens haar uit de vervangingswaarde van haar raskat en eventuele vervolgschade. Haar kat kan namelijk nu geen nestjes meer krijgen, en ook de kittens van een Britse Korthaar zijn veel geld waard. De raad en de rechtbank zijn hierin niet meegegaan, omdat niet duidelijk is of de moederkat een hogere waarde heeft dan € 500,00 en omdat een eventueel nieuw nestje een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Hoewel inderdaad onduidelijk is wat de kat van [appellante] heeft gekost, is het een feit van algemene bekendheid dat een raskat een zekere waarde vertegenwoordigt. Dat geldt in beginsel ook voor de kittens van een raskat. [appellante] heeft dit ook tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt met voorbeelden van advertenties. De raad heeft hiertegen niets ingebracht, maar slechts gesteld dat de grens van € 500,00 niet is gehaald.
De Afdeling is van oordeel dat op voorhand niet zonder meer is uit te sluiten dat het financieel belang bij het aansprakelijk kunnen stellen van de dierenarts deze grens overschrijdt en dat de raad in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij daar anders over denkt. Daarbij moet niet te zeer worden vooruitgelopen op een oordeel over de vraag of daadwerkelijk van causale schade sprake is. Dat is bij de beoordeling van een aanvraag om een toevoeging niet de vraag. De gevraagde toevoeging dient er ook toe om [appellante] in staat te stellen om hierover juridisch advies te krijgen in het geschil met de dierenarts.
Het hoger beroep is gegrond. De raad moet de proceskosten vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
284-1067