ECLI:NL:RVS:2024:2849
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 11 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat op 4 mei 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was uitgevaardigd. De vreemdeling had eerder beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 28 februari 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de minister deugdelijk had gemotiveerd dat er een uitzondering was op het gebruik van een beëdigde tolk, zoals vereist door de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). De minister had in het proces-verbaal van gehoor aangegeven dat er een niet-beëdigde tolk was gebruikt vanwege een landelijke staking van beëdigde tolken. De vreemdeling betwistte dit en stelde dat de minister niet had voldaan aan de wettelijke vereisten.
De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de minister in zijn verweerschrift alsnog had aangetoond dat er sprake was van spoed, omdat de vreemdeling op 6 mei 2022 zou worden uitgezet naar Brazilië. Dit herstelde het eerdere gebrek in de motivering. De Afdeling concludeerde dat de vreemdeling niet benadeeld was door het gebrek, aangezien hij de tolk kon verstaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.750,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.