ECLI:NL:RVS:2024:2847
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en uitstel van vertrek
Op 11 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 4 oktober 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens was de vreemdeling geen ambtshalve uitstel van vertrek verleend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 december 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 9 maart 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak van 26 juni 2024, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was behandeld. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.