202302014/1/R2.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
Milieuvereniging Oosterhout, gevestigd te Oosterhout, en Erfgoedvereniging Bond Heemschut, gevestigd te Amsterdam (hierna samen en in enkelvoud: de vereniging),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 34 ([locatie A])" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft een nader stuk ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 20 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 34 ([locatie A])" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
De vereniging heeft nadere gronden ingediend.
[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 23 mei 2024, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. R. Hörchner, advocaat in Breda, bijgestaan door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door C. Jeeninga, zijn verschenen. Verder is op zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. A.A.M. van Beek, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 september 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt de toevoeging van een woning op het perceel [locatie A] in Den Hout, gemeente Oosterhout, mogelijk. De raad heeft daarbij toepassing gegeven aan de Ruimte-voor-ruimteregeling uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV). De bouwtitel voor de ontwikkeling is afkomstig van een voormalige intensieve veehouderij aan de [locatie C] in Oosterhout, waar agrarische bebouwing is gesloopt. Voor de [locatie C] loopt een bestemmingsplanprocedure voor de wijziging van de agrarische functie in statische opslag en het realiseren van een landgoed.
3. [belanghebbende] is de initiatiefnemer van het plan en de voormalig eigenaresse van het perceel. Zij heeft de bestaande woning op het perceel en een gedeelte van de tuin verkocht aan een van haar kinderen. Zij wil op het resterende gedeelte van het perceel een levensloopbestendige woning realiseren, met als adres [locatie B] (hierna: het plangebied). De gronden in het plangebied hebben de bestemming "Wonen". Op een deel van de gronden rust de gebiedsaanduiding "overige zone - landschappelijke inpassing". Niet in geschil is dat het plangebied in de groenblauwe mantel als bedoeld in de IOV ligt.
4. Bij uitspraak van 4 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 31 januari 2023 geschorst. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de raad ten onrechte heeft getoetst aan de bepalingen van de IOV zoals die luidden tussen 23 november 2021 en 14 april 2022. De raad had moeten toetsen aan de bepalingen van de IOV zoals die luidden ten tijde van het besluit van 31 januari 2023.
5. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de raad het initiatief getoetst aan de op 15 april 2022 in werking getreden IOV. Het wijzigingsbesluit van 20 december 2023 beoogt te voorzien in het herstellen van de gebreken in het besluit van 31 januari 2023. De besluiten voorzien in dezelfde planologische ontwikkeling. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het beroep van de vereniging daarom van rechtswege mede gericht tegen het wijzigingsbesluit. De Afdeling zal eerst het beroep van de vereniging tegen het besluit van 20 december 2023 beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 31 januari 2023.
6. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het besluit van 20 december 2023
Nieuwe beroepsgronden
8. Op 8 mei 2024 heeft de vereniging een omvangrijk nader stuk met nieuwe beroepsgronden ingediend. Daarin betoogt de vereniging onder meer dat artikel 3.78 van de IOV onverbindend is, dan wel buiten toepassing moet worden gelaten, vanwege strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
8.1. Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
8.2. De nieuwe beroepsgronden die de vereniging naar voren heeft gebracht zijn zodanig complex en principieel, dat de andere partijen daar niet adequaat op hebben kunnen reageren voorafgaand aan de zitting of tijdens de zitting. Gelet hierop zal de Afdeling het nadere stuk dat op 8 mei 2024 is ingediend, ter bescherming van de goede procesorde, niet in haar beoordeling betrekken.
Ingetrokken beroepsgronden
9. De vereniging heeft op de zitting de beroepsgrond dat de landschappelijke inpassing van de voorziene ontwikkeling onvoldoende in het plan is verzekerd, ingetrokken. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over deze beroepsgrond.
Versies van de IOV
10. Ten tijde van het besluit van 20 december 2023 gold de IOV die op 1 augustus 2023 in werking is getreden. De raad heeft het plan echter getoetst aan de bepalingen van de IOV zoals die luidden tussen 15 april 2022 en 30 maart 2023. Omdat de op het plan van toepassing zijnde bepalingen in de nieuwe versie van de IOV niet zijn gewijzigd, zal de Afdeling hier geen gevolgen aan verbinden.
Versterking van de omgevingskwaliteit
11. De vereniging betoogt dat de raad het plan in strijd met artikel 3.78, eerste lid, onder a, van de IOV heeft vastgesteld. Volgens de vereniging heeft de raad de versterking van de omgevingskwaliteit gebaseerd op de beëindiging en sloop van de varkenshouderij aan de [locatie C], terwijl de versterking van de omgevingskwaliteit alleen kan worden ingezet op de locatie waar de kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Dat is in dit geval de [locatie C] en niet de [locatie B].
11.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad toepassing heeft gegeven aan artikel 3.78 van de IOV. Anders dan artikel 3.79 van de IOV, stelt artikel 3.78 van de IOV niet de eis dat voor de bouw van een woning een certificaat moet worden aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte CV (hierna: de ORR). Weliswaar staat in de plantoelichting dat voor de voorziene woning een certificaat is aangekocht bij de ORR, maar op de zitting heeft de raad toegelicht dat dit niet het geval is.
11.2. De Afdeling stelt vast dat de versterking van de omgevingskwaliteit onder meer is gebaseerd op de beëindiging en sloop van de varkenshouderij aan de [locatie C]. Op dit perceel zijn één van de drie varkensstallen en een sleufsilo van gezamenlijk 1102 m² gesloopt.
11.3. De Afdeling overweegt dat, anders dan de vereniging betoogt, artikel 3.78, eerste lid, onder a, van de IOV niet vereist dat de versterking van de omgevingskwaliteit alleen kan worden ingezet op de locatie waar deze versterking van de omgevingskwaliteit plaatsvindt. Het is dus mogelijk om de versterking van de omgevingskwaliteit als gevolg van de beëindiging en sloop van de varkenshouderij aan de [locatie C] in te zetten voor de voorziene woning in het plangebied. Het plan is daarom niet in strijd met artikel 3.78, eerste lid, onder a, van de IOV vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Fysieke tegenprestatie
12. De vereniging betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 4 van de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit 2023 Noord-Brabant (hierna: de nieuwe beleidsregel). Volgens de vereniging kan het inleveren van fosfaatrechten niet worden ingezet als fysieke tegenprestatie die is gericht op de versterking van de omgevingskwaliteit.
12.1. De Afdeling stelt vast dat naast de beëindiging en sloop van de varkenshouderij aan de [locatie C], ook 3500 kg fosfaatrechten zijn ingeleverd als fysieke tegenprestatie die is gericht op het versterken van de omgevingskwaliteit. Op de zitting is toegelicht dat deze 3500 kg fosfaatrechten in twee tranches zijn ingeleverd. De eerste tranche van 2800 kg is in 2006 ingeleverd. De tweede tranche van 700 kg is in 2021 aangekocht en vervolgens direct na aankoop weer ingeleverd. De Afdeling begrijpt dat de raad hiermee toepassing heeft willen geven aan artikel 4, onder e, van de beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant (hierna: de oude beleidsregel), op grond waarvan tot 1 januari 2023 de dierrechten voor een varkens- of kippenhouderij ter hoogte van 3500 kg fosfaat konden worden ingezet als fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit.
12.2. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte getoetst aan de oude beleidsregel, zoals die gold tussen 20 juli 2022 en 25 juli 2023. De raad had moeten toetsen aan de nieuwe beleidsregel zoals die gold tussen 26 juli 2023 en 31 december 2023, namelijk ten tijde van de vaststelling van het plan. Daarin is het bepaalde in artikel 4, onder e, niet langer opgenomen. Ten tijde van de vaststelling van het plan gold artikel 4, onder d, van de nieuwe beleidsregel, op grond waarvan de waarde van fosfaatrechten niet kan worden ingebracht als fysieke tegenprestatie die is gericht op de versterking van de omgevingskwaliteit. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling dus ten onrechte de inlevering van fosfaatrechten ingezet als fysieke tegenprestatie. Het plan is daarom in strijd met artikel 3.78, tweede lid, onder a, onder II van de IOV, in samenhang gelezen met artikel 4, onder d, van de nieuwe beleidsregel, vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Overige beroepsgronden
13. Omdat vooraf niet kan worden uitgesloten dat het plan alsnog mogelijk kan worden gemaakt op een andere grondslag, zal de Afdeling uit het oogpunt van finale geschilbeslechting ook ingaan op de overige door de vereniging aangevoerde beroepsgronden.
Op andere wijze verzekerd
14. De vereniging betoogt dat de raad het plan in strijd met artikel 3.78, eerste lid, onder b, van de IOV heeft vastgesteld. Volgens de vereniging heeft de raad voor het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 26 ([locatie C])" de sloop van de varkensstal en de sleufsilo al ingezet voor de ontwikkeling van het landgoed aldaar.
14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de sloop van de sleufsilo en één van de drie varkensstallen alleen is ingezet als fysieke tegenprestatie voor het plan. De versterking van de omgevingskwaliteit voor de ontwikkeling van het landgoed aan de [locatie C] wordt namelijk gerealiseerd door de aanleg van natuur.
14.2. De Afdeling overweegt dat het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 26 ([locatie C])" meerdere ontwikkelingen mogelijk maakt. Enerzijds voorziet dat plan in de ontwikkeling van een landgoed door toepassing te geven aan artikel 3.78 van de IOV. Uit de plantoelichting bij het ontwerpplan volgt dat de versterking van de omgevingskwaliteit eruit bestaat dat 5 hectare aan nieuwe natuur wordt aangelegd. Naar het oordeel van de Afdeling stelt de raad daarom terecht dat de versterking van de omgevingskwaliteit voor de ontwikkeling van het landgoed niet bestaat uit de sloop van de varkensstal en de sleufsilo, maar uit de aanleg van natuur.
Anderzijds voorziet dat ontwerpplan in de mogelijkheid om de op de [locatie C] resterende bedrijfsgebouwen om te zetten naar statische opslag. Dit wordt gebaseerd op de toepassing van artikel 3.73 van de IOV, op grond waarvan een niet-agrarische functie kan worden gevestigd in landelijk gebied. Daarvoor is vereist dat overtollige bebouwing wordt gesloopt. Volgens de raad is de overtollige bebouwing in 2021 gesloopt. Naar aanleiding van het gestelde op de zitting begrijpt de Afdeling dat de gesloopte overtollige bebouwing mede de varkensstal en de sleufsilo betreft. Naar het oordeel van de Afdeling betoogt de vereniging daarom terecht dat beoogd wordt de sloop van de sleufsilo en de varkensstal ook in te zetten voor de ontwikkeling aan de [locatie C]. Dit leidt echter niet tot een gebrek in dit plan.
De Afdeling overweegt daartoe dat de kwaliteitswinst van de beëindiging en sloop van de varkenshouderij aan de [locatie C] voor het eerst is ingezet voor dit plan. Het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 26 ([locatie C])" is immers nog niet vastgesteld. De vraag of op basis van de beëindiging en sloop van de varkenshouderij aan de [locatie C] de beoogde ontwikkelingen aan de [locatie C] kunnen worden toegestaan, is in deze procedure niet aan de orde.
Het betoog slaagt niet.
Betrokkenheid van de provincie
15. De vereniging betoogt tevergeefs dat de raad het plan in strijd met artikel 3.78, eerste lid, onder g, van de IOV heeft vastgesteld. De Afdeling volgt de vereniging niet in haar betoog dat bij de uitwerking van het plan geen deskundige van de provincie Noord-Brabant betrokken is geweest. De raad heeft namelijk in deze procedure een toetsingsformulier overgelegd, waaruit blijkt dat door de provincie is getoetst of de slooplocaties en ingeleverde fosfaatrechten voldoen aan de voorwaarden voor een ruimte-voor-ruimte bouwtitel.
Het betoog slaagt niet.
Aanvaardbare locatie
16. De vereniging betoogt dat de raad het plan in strijd met artikel 3.78, derde lid, van de IOV heeft vastgesteld, omdat de ruimte-voor-ruimte woning niet op een aanvaardbare locatie is voorzien. Volgens de vereniging ligt het plangebied niet in een bebouwingsconcentratie en is er ook geen sprake van een logische afronding van stedelijk gebied. Daarnaast leidt het plan volgens de vereniging tot een bedreiging van het beschermd dorpsgezicht van Den Hout. Het plan leidt namelijk tot verdichting van de bebouwing vlak naast het beschermd dorpsgezicht.
16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene woning op een aanvaardbare locatie ligt. Het plangebied maakt volgens de raad deel uit van een bebouwingsconcentratie, omdat het plangebied is gelegen aan een bestaand bebouwingslint. Het plangebied bevindt zich namelijk in een bestaand cluster van vier woningen, aan de rand van het dorp Den Hout. Dat op de gronden in het plangebied niet de bestemming "Wonen-Lint" rust, betekent volgens de raad niet dat geen sprake is van lintbebouwing. De woningen met de bestemming "Wonen-Lint" vormen namelijk niet de enige lintbebouwing in de gemeente Oosterhout. Daarnaast leidt het plan volgens de raad ook niet tot een aantasting van het beschermd dorpsgezicht, omdat het plangebied daarbuiten ligt. De voorziene woning sluit bovendien aan op het bestaande lint en wordt landschappelijk ingepast.
16.2. De Afdeling komt tot het oordeel dat de woning op een aanvaardbare locatie als bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van de IOV is voorzien. Daartoe overweegt de Afdeling dat bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een bebouwingslint als bedoeld in artikel 1.1 van de IOV de raad beoordelingsruimte toekomt. De Afdeling volgt de raad in het oordeel dat het perceel in een bebouwingslint, en daarmee ook in een bebouwingsconcentratie ligt. De woningen aan de Hespelaar vormen namelijk een min of meer lijnvormige reeks aan bebouwing. De omstandigheid dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" op het perceel de bestemming "Wonen" rustte en niet de bestemming "Wonen-Lint", leidt niet tot een ander oordeel. Ook gronden die geen lintbestemming hebben kunnen op grond van de IOV deel uitmaken van lintbebouwing. Verder overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, dat overigens niet binnen het beschermd dorpsgezicht Den Hout ligt, ook niet leidt tot een aantasting daarvan.
Het betoog slaagt niet.
Flora en fauna
17. De vereniging betoogt dat de "Quickscan flora & fauna ter plaatse van [locatie A] te Den Hout" van 14 april 2022 (hierna: de Quickscan) geen goed beeld geeft van de in en rond het plangebied voorkomende beschermde plant- en diersoorten. Daartoe voert zij aan dat de Quickscan is gebaseerd op slechts één veldbezoek op een te vroeg moment in het jaar. In Den Hout zijn volgens de vereniging regelmatig steenuilen waargenomen, maar dit blijkt ten onrechte niet uit de Quickscan.
17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de Quickscan de aanwezigheid van beschermde flora en fauna voldoende in kaart is gebracht. Er is niet alleen een bronnenonderzoek gedaan, maar ook is er een veldonderzoek op 2 maart 2022 gedaan. Daaruit is gebleken dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
17.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
17.3. De Afdeling overweegt dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Weliswaar worden er in Den Hout steenuilen waargenomen, maar daarin ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat met de Quickscan de aanwezigheid van beschermde flora en fauna onvoldoende in kaart is gebracht. De Quickscan bestaat namelijk niet alleen uit een veldonderzoek van 2 maart 2022 naar beschermde en bedreigde dier- en plantensoorten, maar ook uit een bronnenonderzoek naar waarnemingen in de afgelopen vijf jaar van beschermde diersoorten in het gebied tot maximaal 5 km van het plangebied. Aan de hand van de gegevens van het veldonderzoek en het bronnenonderzoek is een inschatting gemaakt van welke beschermde en bedreigde dier- en plantensoorten in het plangebied en het gebied dat grenst aan het plangebied kunnen voorkomen. Volgens de Quickscan zijn er geen soorten dan wel functies naar voren gekomen waarop het plan een negatieve invloed kan hebben.
Het betoog slaagt niet.
Nut en noodzaak
18. De vereniging betoogt tevergeefs dat de noodzaak van het plan niet is aangetoond. De Afdeling ziet, anders dan de vereniging betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat het plan het algemene belang van de gemeente Oosterhout ondermijnt. Weliswaar sluit [belanghebbende] zich niet aan bij het initiatief van het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (hierna: CPO) voor de bouw van 25 senioren- en starterswoningen in Den Hout, maar dat betekent niet dat individuele initiatieven in het geheel niet meer mogelijk zijn. Bovendien heeft de raad toegelicht dat voor het initiatief van CPO inmiddels een wachtlijst bestaat.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en bestuurlijke lus
19. Uit wat hiervoor onder 12.2 is overwogen, volgt dat het plan in strijd met artikel 3.78, tweede lid, onder a, onder II, van de IOV, in samenhang gelezen met artikel 4, onder d, van de nieuwe beleidsregel, is vastgesteld.
20. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het onder 12.2 geconstateerd gebrek te herstellen. De raad kan dit doen door, voor zover mogelijk, alsnog een voldoende fysieke tegenprestatie te realiseren die is gericht op het versterken van de omgevingskwaliteit. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, onder 25.4, blijft op een gewijzigd of nieuw besluit het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing. 21. De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen.
Proceskosten
22. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Oosterhout op om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 12.2 het daar omschreven gebrek in het besluit van 20 december 2023 te herstellen; indien mogelijk door alsnog een voldoende fysieke tegenprestatie te realiseren voor het versterken van de omgevingskwaliteit;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
531-1092
Bijlage
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geldend tussen 1 augustus 2023 en 31 december 2023)
Artikel 1.1 Begripsbepaling
[…]
bebouwingsconcentratie
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;
bebouwingslint
min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten Stedelijk gebied;
[…]
Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
d. de vestiging heeft geen betrekking op:
1. een kantoor met baliefunctie;
2. lawaaisport;
3. mestbewerking.
Lid 2
Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.
Lid 3
Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit
Lid 1
Een bestemmingsplan kan voor een concreet initiatief nieuwvestiging mogelijk maken als:
a. de ontwikkeling volledig tot doel heeft een versterking te geven van de omgevingskwaliteit en voor dat doel de middelen genereert;
b. de realisering van de onder a bedoelde versterking van omgevingskwaliteit niet op een andere wijze is verzekerd;
c. de ontwikkeling door meerwaardecreatie aanzienlijk bijdraagt aan algemene belangen zoals sloop van overtollige bebouwing, de aanleg van natuur en bos, de verbetering van het woon- en leefklimaat, het terugdringen van de emissie van milieuhinderlijke stoffen of het behoud van cultuurhistorische waarden;
d. de ontwikkeling en de versterking van omgevingskwaliteit passen binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 3.77;
e. is onderbouwd dat de activiteit volhoudbaar is naar de toekomst, bezien vanuit duurzaamheid en economisch oogpunt;
f. de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten, belangen en doelen die deze verordening beoogt te beschermen; en
g. bij de uitwerking van het plan deskundigen worden betrokken op het gebied van omgevingskwaliteit, onder wie een deskundige die bij de provincie Noord-Brabant werkzaam is.
Lid 2
De bijdrage aan het versterken van omgevingskwaliteit betreft maatwerk waarbij in ieder geval de volgende aspecten in acht worden genomen en juridisch vastgelegd:
a. als de activiteit de realisatie van een woning betreft:
I. wordt de woning opgericht op een aanvaardbare locatie in Landelijk gebied;
II. is de fysieke tegenprestatie, die is gericht op het versterken van omgevingskwaliteit, qua omvang gelijk aan de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel; en
III. is in overleg met de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte onderzocht of de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel tot de mogelijkheden behoort;
b. als de ontwikkeling mede tot doel heeft een milieubelastende activiteit te saneren, alle daarvoor aanwezige rechten en toestemmingen, waaronder de verleende vergunningen, zijn ingetrokken;
c. als de activiteit de ontwikkeling van een nieuw landgoed betreft:
I. heeft het landgoed ten minste een omvang van10 hectare;
II. bestaat 50% van het landgoed uit gerealiseerde natuur binnen het Natuur Netwerk Brabant;
III. wordt de fysieke tegenprestatie ingezet voor de ontwikkeling van natuur;
IV. is de bebouwing van allure en qua omvang passend bij de uitstraling van het landgoed;
V. wordt de bebouwing geconcentreerd opgericht buiten het Natuur Netwerk Brabant;
VI. zijn naast landgoedwoningen ook andere bij een landgoed passende gebruiksactiviteiten mogelijk, waaronder zorg; en
VII. is de openbaarheid van het landgoed verzekerd.
d. als de ontwikkeling plaatsvindt binnen een Cultuurhistorisch waardevol gebied ter behoud van een waardevol cultuurhistorisch complex, zoals beschreven op de Cultuurhistorische Waardenkaart, is de fysieke tegenprestatie gericht op behoud of versterking van de aldaar benoemde waarden en kenmerken.
Lid 3
Er is sprake van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als:
a. de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt; of
b. de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.
Lid 4
Bij de toepassing van dit artikel zijn de volgende bepalingen niet van toepassing:
a. artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik, onder a;
b. artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap; en
c. artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied, eerste lid, onder a.
Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant
Artikel 4 (Maatwerk omgevingskwaliteit saneren milieubelastende activiteit) luidt:
"Gedeputeerde Staten hanteren, voor het realiseren van een voldoende fysieke tegenprestatie tot versterken van omgevingskwaliteit, de volgende regels bij beëindiging van een milieubelastende activiteit:
a. bij de vaststelling van het plan wordt bewijs geleverd dat alle op de locatie rustende rechten en toestemmingen zijn ingetrokken;
b. de beëindiging van de milieubelastende activiteit op de locatie is juridisch geborgd waarbij het oprichten van nieuwe bedrijfsbebouwing wordt uitgesloten;
c. de waarde van ammoniakrechten op de te beëindigen locatie kan worden betrokken bij de fysieke tegenprestatie tot versterken van omgevingskwaliteit;
d. de waarde van fosfaatrechten kan niet worden ingebracht als fysieke tegenprestatie voor versterking van de omgevingskwaliteit;
e. tot 1 januari 2023 geldt dat dierrechten voor een varkens- of kippenhouderij ter hoogte van 3500 kg fosfaat kunnen worden ingezet als fysieke tegenprestatie in omgevingskwaliteit onder de volgende voorwaarden:
1°. de gehele varkens- of kippenhouderij moet zijn beëindigd op de locatie en alle in gebruik zijnde bebouwing hiervoor moet volledig zijn gesloopt;
2°. op de beëindigde locatie is sprake van een passende herbestemming, waarbij nieuwe bedrijfsbebouwing voor een veehouderij niet is toegestaan;
3°. het bestemmingsplan bevat het bewijs dat de dierrechten zijn doorgehaald door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland."
Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit 2023 Noord-Brabant
Artikel 4 (Maatwerk omgevingskwaliteit saneren milieubelastende activiteit) luidt:
"Gedeputeerde Staten hanteren voor het realiseren van een voldoende fysieke tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit, de volgende criteria bij beëindiging van een milieubelastende activiteit:
a. bij de vaststelling van het plan wordt bewijs geleverd dat alle op de locatie rustende rechten en toestemmingen van de te beëindigen milieubelastende activiteit zijn ingetrokken;
b. de beëindiging van de milieubelastende activiteit op de locatie is juridisch geborgd en het oprichten van bedrijfsbebouwing voor die activiteit is uitgesloten;
c. voor het intrekken van de N-emissie op de te beëindigen locatie kan €15 per kg/N/jaar worden ingebracht als tegenprestatie in het versterken van omgevingskwaliteit als:
1°. toestemming is verleend voor de N-emissie en de capaciteit ook feitelijk is gerealiseerd op het moment van het verzoek tot intrekking;
2°. een Aeriusberekening wordt overgelegd waaruit de depositie van de N-emissie als bedoeld in onderdeel c, onder 1°, op N2000 gebieden blijkt; en
3°. intrekking van de N-emissie niet reeds is toegezegd aan een derde;
d. de waarde van dier- of fosfaatrechten kan niet worden ingebracht als fysieke tegenprestatie voor versterking van de omgevingskwaliteit."