202301188/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
ME Vereniging Nederland (hierna ook: de vereniging), gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023 in zaak nr. 22/2351 in het geding tussen:
de vereniging
en
de minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: de minister; onder de minister wordt hierna ook de rechtsvoorganger en de rechtsopvolger van de minister verstaan).
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2021 heeft de minister aan ME/CVS Stichting Nederland (hierna: de stichting) een instellingssubsidie voor het jaar 2022 verleend.
Bij besluit van 20 mei 2022 heeft de minister het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2023 heeft de rechtbank het door de vereniging ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2024, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. E. van Brandwijk en G.B.M. Schendstok-Doornweerd, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Instellingssubsidies voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties (hierna: pg-organisaties) worden verstrekt op grond van de Kaderregeling OCW, SZW en VWS. De instellingssubsidie is bedoeld voor activiteiten op het gebied van lotgenotencontact, informatievoorziening dan wel (aandoeningsspecifieke) belangenbehartiging. Het subsidiebeleid ten tijde van belang is uitgewerkt in het Beleidskader inzake subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties 2019-2022 (hierna: het Beleidskader). Hierin is onder andere bepaald dat er alleen subsidie verstrekt kan worden aan organisaties die zich richten op groepen van mensen met een of meer door de medisch wetenschappelijk beroepsgroep onderscheiden aandoeningen en dat subsidies aan één pg-organisatie per aandoening worden verleend.
2. ME Vereniging Nederland is een organisatie voor mensen met myalgische encefalomyelitis (hierna: ME). De vereniging houdt zich onder andere bezig met belangenbehartiging, voorlichting en lotgenotencontact.
3. De vereniging en de stichting hebben beide een instellingssubsidie voor 2022 aangevraagd.
4. Bij het besluit van 8 december 2021 heeft de minister een instellingssubsidie voor het jaar 2022 aan de stichting verleend.
5. Bij besluit van 30 december 2021, gehandhaafd bij besluit van 7 april 2022, heeft de minister de aanvraag van de vereniging om een instellingssubsidie voor het jaar 2022 afgewezen. De minister heeft hieraan onder andere ten grondslag gelegd dat er al een andere organisatie is, de stichting, die een instellingssubsidie van hem ontvangt en zich richt op dezelfde, een verwante of een vergelijkbare aandoening, aangezien de stichting zich ook richt op mensen met ME.
6. De vereniging heeft bezwaar gemaakt tegen de subsidieverlening aan de stichting. Volgens de vereniging richt de stichting zich niet op mensen met ME.
7. Bij het besluit van 20 mei 2022 heeft de minister het bezwaar van de vereniging ongegrond verklaard.
De minister heeft toegelicht dat uit de statuten en de website van de stichting blijkt dat zij zich richt op mensen met ME. In artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichting staat dat zij zich ten doel stelt om de collectieve en individuele belangen te behartigen van degenen die lijden aan de ziekte ME/CVS, hun partners, verwanten en naaste omgeving. Uit deze formulering blijkt volgens de minister dat de stichting onder meer op de belangen van mensen met ME richt. De doelstelling van de stichting wordt verder bevestigd door wat op haar website staat. Hierop staat namelijk dat de stichting een patiëntenorganisatie is voor mensen met ME en CVS. Zij richt zich onder meer op activiteiten als informatievoorziening, lotgenotencontact en belangenbehartiging. De stichting wil herkenbaar en vindbaar zijn voor artsen en patiënten, los van het diagnostisch label dat men gebruikt. Om deze reden maakt de stichting vooralsnog geen onderscheid tussen ME of CVS, en gebruikt zij het combinatiebegrip ME/CVS.
De minister heeft verder te kennen gegeven dat hij een dwangsom ter hoogte van € 1.442,00 aan de vereniging verschuldigd is, wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen het besluit van 8 december 2021.
Aangevallen uitspraak
8. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich onder andere op de belangen van mensen met ME richt en dat sprake is van een onderscheiden aandoening zoals bedoeld in het Beleidskader. De minister heeft volgens de rechtbank terecht verwezen naar artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichting en de website van de stichting, waaruit dit volgt. Dat de stichting de naam ‘ME/CVS’ hanteert, doet daaraan volgens de rechtbank niet af, omdat dit niet betekent dat zij zich niet langer op de belangen van mensen met ME zou kunnen richten. De rechtbank heeft overigens geen reden gezien om tot een andere beoordeling te komen dan in de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2756. Hoger beroep
9. De vereniging is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. De vereniging voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de stichting zich richt op ME/CVS en niet op ME. De vereniging voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling, waarmee sprake is van partijdigheid. In die uitspraak is namelijk overwogen dat de stichting blijkens haar website een patiëntenorganisatie is voor ME en CVS, maar de Afdeling heeft de website volgens de vereniging onjuist geciteerd. Op de website van de stichting staat namelijk dat de stichting zich richt op ME/CVS. De vereniging heeft verder een nader stuk overgelegd waarin e-mailberichten zijn opgenomen waaruit blijkt dat de minister over een handgeschreven overzicht van de stichting beschikt waarin definities zijn opgenomen. Volgens de vereniging volgt uit dat overzicht wat de stichting onder ‘ME/CVS’ verstaat en is dit een op de zaak betrekking hebbend stuk, dat de minister ten onrechte niet heeft overgelegd. De vereniging wijst er verder op dat de minister de dwangsom die hij verschuldigd is wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar nog steeds niet heeft voldaan en verzoekt om vergoeding van het griffierecht dat de vereniging heeft betaald voor de behandeling van het hoger beroep.
Beoordeling
9.1. Voor zover de vereniging betoogt dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich richt op mensen met ME, omdat dit niet uit de website van de stichting volgt, slaagt dat betoog niet. Op de website van de stichting staat dat zij zich richt op mensen met ‘ME/CVS’. Zoals de minister in zijn besluit van 20 mei 2022 heeft toegelicht, staat op deze website ook dat de stichting herkenbaar en vindbaar wil zijn voor artsen en patiënten los van het diagnostisch label dat men gebruikt, dat ze daarom geen onderscheid tussen ME en CVS maakt en het combinatiebegrip ME/CVS gebruikt. Gelet daarop heeft de minister kunnen concluderen dat uit de website van de stichting volgt dat zij zich (onder meer) richt op mensen met ME. De Afdeling is in eerdere uitspraken over dit onderwerp tot diezelfde conclusie gekomen. Dat de rechtbank naar een van die uitspraken heeft verwezen, maakt niet dat sprake is van partijdigheid.
9.2. De Afdeling oordeelt verder dat het handgeschreven overzicht van de stichting waarin definities zijn opgenomen geen op de zaak betrekking hebbend stuk is als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Tot bedoelde stukken behoren alle stukken die de minister ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. In geschil is of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich richt op mensen met ME. Zoals ook onder 7 is overwogen, heeft de minister voor de onderbouwing van dat standpunt verwezen naar de statuten van de stichting en de daarin geformuleerde doelstellingen die worden bevestigd door de website van de stichting, waarop staat dat de stichting herkenbaar en vindbaar wil zijn voor artsen en patiënten los van het diagnostisch label dat men gebruikt, dat ze daarom geen onderscheid tussen ME en CVS maakt en het combinatiebegrip ME/CVS gebruikt. Gelet daarop is een definitiebepaling van ME/CVS niet van belang voor het antwoord op de vraag of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich (mede) richt op mensen met ME. De minister was daarom niet gehouden het handgeschreven overzicht van de stichting in deze procedure te overleggen.
9.3. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich onder andere op de belangen van mensen met ME richt. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de minister de instellingssubsidie aan de stichting mocht toekennen.
9.4. De Afdeling ziet in de omstandigheid dat de minister de verschuldigde dwangsom nog niet aan de vereniging heeft voldaan, geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb, te gelasten dat de minister het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Slotsom
10. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd, voor zover aangevallen.
11. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Riet
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
994