ECLI:NL:RVS:2024:2818

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
202301242/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oosterend - Cor Bremerstraat/Bijenkorfweg en de gevolgen voor de woon- en leefomgeving

Op 10 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Oosterend - Cor Bremerstraat/Bijenkorfweg" dat door de raad van de gemeente Texel op 14 december 2022 is vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 28 woningen, waaronder rijwoningen, rug-aan-rugwoningen en vrijstaande woningen, op een perceel dat momenteel agrarisch is bestemd. De appellante, eigenares van een nabijgelegen recreatiewoning, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreest voor aantasting van haar woon- en leefklimaat door de nieuwe woningen.

De Afdeling heeft de zaak op 11 juni 2024 behandeld. De appellante voerde verschillende bezwaren aan, waaronder de gevolgen voor haar uitzicht, privacy, en de vrees voor overlast door verkeer en water. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de zienswijzen van de appellante zijn meegenomen en dat de toename van verkeersintensiteit en geluidsbelasting binnen aanvaardbare grenzen blijft. De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellante en dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in strijd is met de wet- en regelgeving.

De Afdeling concludeerde dat het beroep ongegrond is en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van de raad in het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

202301242/1/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
de raad van de gemeente Texel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Oosterend - Cor Bremerstraat/Bijenkorfweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Güngörmez, advocaat te Almere, en de raad, vertegenwoordigd door E.I. Sickmann en mr. H.I. van der Vlerk, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in de bouw van 28 woningen, waarvan 15 rijwoningen, 10 zogenoemde rug-aan-rugwoningen en drie vrijstaande woningen. Het plangebied grenst ten oosten aan de Bijenkorfweg en ten westen aan de Cor Bremerstraat en kent in de voorziene situatie aan beide zijden een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer. Op dit moment rust op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" een agrarische bestemming op het plangebied.
3.       [appellante] is eigenares van het perceel aan de [locatie], waarop haar recreatiewoning gelegen is. Dit perceel grenst aan zuidwestelijke zijde aan het plangebied. [appellante] keert zich tegen de voorziene ontwikkeling, omdat zij onder meer vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat.
Beoordelingskader
4.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inspraak
6.       [appellante] betoogt dat de raad geheel aan de door haar ingediende zienswijze voorbij is gegaan en deze onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd.
6.1.    De raad heeft de zienswijze van [appellante] in de zienswijzennota van oktober 2022 opgenomen en deze van een inhoudelijke reactie voorzien. Voor zover het betoog van [appellante] zo moet worden begrepen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijze heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, overweegt de Afdeling dat dit artikel zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijze samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besteden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de zienswijzennota zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Stiltegebied?
7.       [appellante] betoogt dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het plangebied is aangemerkt als stiltegebied.
7.1.    Uit bijlage 8 bij de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 (hierna: de Omgevingsverordening) volgt dat het plangebied door de provincie is aangewezen als stiltegebied als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer zoals dat tot 1 januari 2024 luidde. Artikel 4.22 van de Omgevingsverordening bepaalt dat het verboden is met een motorvoertuig in een stiltegebied te rijden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen. In artikel 4.26, is onder d van het tweede lid een uitzondering voor het verbod uit artikel 4.22 opgenomen voor het bouwen of onderhoud van gebouwen. Op grond van deze bepalingen is het dus toegestaan om ten behoeve van de bouw van gebouwen binnen een stiltegebied van gemotoriseerde voertuigen gebruik te maken. In paragraaf 6.4.5 van de Omgevingsverordening zijn voor de stiltegebieden maximaal toelaatbare geluidswaarden opgenomen. Dit aspect ziet echter op de uitvoering van het plan. Het dient dan ook in dat stadium in acht te worden genomen maar kan in beginsel niet worden betrokken bij het beoordelen van de rechtmatigheid van het plan. Niet op voorhand is aannemelijk dat het plan in verband met het bepaalde in paragraaf 6.4.5 van de Omgevingsverordening op geen enkele manier kan worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet tot de conclusie worden gekomen dat bij de vaststelling van het plan is gehandeld in strijd met de hiervoor genoemde bepalingen uit de Omgevingsverordening.
Het betoog slaagt niet.
Belemmering uitzicht en privacy
8.       [appellante] betoogt dat als gevolg van de voorziene ontwikkeling haar uitzicht en privacy worden belemmerd. Het bestemmingsplan voorziet namelijk in woningen direct naast haar perceel.
8.1.    De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de privacy en het uitzicht van [appellante] niet onaanvaardbaar zullen worden aangetast als gevolg van voorliggend bestemmingsplan. In artikel 37.2.8, onder c, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" is voor de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" bepaald dat aan de buitenkant van het terrein een afschermende boomsingel geplant en in stand gehouden moet worden, met een breedte van minimaal 7 meter. Dit betekent dat onder de bestaande planologische situatie de zijde van het perceel van [appellante] die grenst aan het plangebied moet worden voorzien van een dergelijke singel, zodat van een vrij uitzicht vanuit dat deel van het perceel geen sprake is. Ook is van belang dat uitsluitend vanaf de parkeerplekken zicht bestaat op het perceel van [appellante] en de woningen in het plangebied zo zijn ingetekend, dat er vanaf de tuinen geen zicht is op haar perceel. Bovendien bestaat er op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling geen recht op blijvend vrij uitzicht. De Afdeling wijst in dat verband op de uitspraak van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:927, onder 5.1.
Het betoog slaagt niet.
Overlast
9.       [appellante] betoogt dat het plan inbreuk maakt op haar woongenot en vreest voor lichthinder, geluids- en stankoverlast als gevolg van de toenemende verkeersintensiteit die het plan met zich meebrengt. Volgens haar heeft de raad ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het toenemende verkeer wat betreft deze aspecten. Verder zal de parkeerplaats naast het hek van haar perceel verloren gaan als gevolg van de extra ontsluitingsweg die aan de Bijenkorfweg wordt gerealiseerd.
9.1.    Artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder, bepaalt dat bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek behoeft te worden ingesteld, als voor een weg een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Dit laat onverlet dat moet worden beoordeeld of het plan in zoverre uit het oogpunt van geluidsbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
9.2.    Niet is in geschil dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen specifiek onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting van de verkeersbewegingen als gevolg van de voorziene woningen. Wel heeft de raad berekend hoe groot naar verwachting de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het plan is. De raad heeft zich bij het vaststellen van de verkeersgeneratie gebaseerd op hoofdstuk 4 van de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren". Op grond hiervan heeft de raad de verwachte toename van de verkeersgeneratie vastgesteld op in totaal 191 motorvoertuigen per etmaal. De raad is tot de conclusie gekomen dat de verkeersafwikkeling in hoofdzaak zal plaatsvinden via de Cor Bremerstraat en dat de verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de verkeerscapaciteit van die weg, namelijk 4.000 motorvoertuigen per etmaal, laag is.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft de toename van de geluidsbelasting, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Daarvoor is van belang dat het plan een lage verkeersaantrekkende werking heeft en de verkeersintensiteit zeker aan de kant van de Bijenkorfweg - waar het perceel van [appellante] ligt - slechts beperkt zal toenemen. Hierbij weegt mee dat de Bijenkorfweg doodlopend is. Mede daardoor is te verwachten dat het verkeer het plangebied veelal via de ontsluitingsweg aan de Cor Bremerstraat zal binnengaan of verlaten. Daarnaast zal binnen het plangebied een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gelden.
9.3.    Verder overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van licht- en geurhinder. Daarbij is van belang dat het plan voorziet in een groenhaag tussen de parkeerplekken en het perceel van [appellante]. Zoals hiervoor is overwogen, bepaalt het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" voor de gronden waarop het perceel van [appellante] gelegen is dat rondom een boomsingel in stand moet worden gehouden met een breedte van minimaal 7 meter. Hiermee wordt het zicht vanuit de parkeerplekken in de richting van de recreatiewoning in grote mate weggenomen. Bovendien is de afstand van de parkeerplaats tot aan de recreatiewoning van [appellante] ongeveer 20 meter. Verder wordt in aanmerking genomen dat het plan niet leidt tot een grote toename van het aantal verkeersbewegingen, zodat de Afdeling niet aannemelijk acht dat ernstige hinder zal ontstaan als gevolg van uitlaatgassen.
9.4.    De Afdeling ziet daarnaast in de omstandigheid dat [appellante] niet langer op het groenvlak voor haar perceel kan parkeren, geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een onevenredige inbreuk maakt op haar woongenot. Het groenvlak betreft immers gemeentegrond die niet als officiële parkeerplaats in gebruik is.
Het betoog slaagt niet.
Vrees voor wateroverlast
10.     [appellante] betoogt dat het plan mogelijk leidt tot een onaanvaardbare toename van wateroverlast op haar perceel. Zij voert aan dat omdat het plangebied hoger gelegen is, het hemelwater mogelijk via haar perceel zal afstromen. Op dit moment wordt er al wateroverlast in de omgeving ervaren.
10.1.  De raad heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de afvoer van het hemelwater niet zal leiden tot een toename van wateroverlast op het perceel van [appellante]. Het hemelwater zal vanuit het plangebied via greppels worden geleid naar een sloot aan het einde van de Bijenkorfweg, waar het waterpeil wordt verhoogd. Deze sloot bevindt zich op een agrarisch perceel dat in eigendom is van de gemeente. Op dit perceel zal de waterberging geregeld worden. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft met deze werkwijze ingestemd. Dat er op dit moment wateroverlast wordt ervaren op het recreatiepark waarop het perceel van [appellante] zich bevindt, is volgens de raad het gevolg van achterstallig onderhoud op het park. De raad stelt hier geen rekening mee te hoeven houden in het besluit tot vaststelling van het plan.
10.2.  Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat met het aspect water voldoende rekening is gehouden en dat niet voor onaanvaardbare wateroverlast als gevolg van het plan hoeft te worden gevreesd.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
11.     [appellante] betoogt dat de raad onvoldoende is ingegaan op de toename van stikstofuitstoot als gevolg van het plan. Op de zitting heeft [appellante] het standpunt nader toegelicht en heeft zij aangevoerd dat in de stikstofberekeningen ten onrechte geen rekening is gehouden met de stikstofuitstoot van een intensieve veehouderij in de omgeving. Het stikstofonderzoek beperkt zich slechts tot de toename van stikstof als gevolg van de realisatie van de in het plan voorziene woningen.
11.1.  De raad heeft voor de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie als gevolg van het plan verwezen naar de door RHO Adviseurs opgestelde stikstofmemo van 30 november 2022 (hierna: de stikstofmemo), die als bijlage bij het plan is gevoegd. Daarin is met behulp van het rekeninstrument AERIUS Calculator onderzocht of als gevolg van het realiseren van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van een toename van de stikstofdepositie en wat dit betekent voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het gaat hierbij om de gebieden Waddenzee, Noordzeekustzone en Duinen en Lage Land Texel. Uit de berekening van AERIUS Calculator volgt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden plaatsvindt als gevolg van het plan. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar gemeten.
11.2.  Nog daargelaten of het relativiteitsbeginsel aan een eventuele vernietiging van het bestreden besluit op deze beroepsgrond in de weg staat, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij het opstellen van de stikstofmemo van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. In tegenstelling tot het standpunt van [appellante], beperkt de afweging van de raad op dit punt zich tot de vraag in hoeverre de in het plan voorziene ontwikkeling een aantasting van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden tot gevolg zou kunnen hebben. Daarbij is op zichzelf niet relevant of in de nabije omgeving sprake is van bestaande activiteiten die mogelijk stikstof uitstoten. Wat [appellante] betoogt geeft geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval is uitgesloten dat het voorliggende plan negatieve gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden.
Het betoog slaagt niet.
Waardevermindering
12.     [appellante] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een waardevermindering van haar recreatiewoning.
13.     De Afdeling overweegt dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat en zo ja, in hoeverre, sprake zal zijn van waardedaling van haar recreatiewoning als gevolg van het bestemmingsplan. Er bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met het bestemmingsplan zijn gediend.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14.     Het beroep is ongegrond.
15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
195-1049
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Wet milieubeheer
Artikel 1.2
1. Provinciale staten stellen ter bescherming van het milieu een verordening vast.
2. De verordening bevat ten minste:
[…]
b. regels inzake het voorkomen of beperken van geluidshinder in bij de verordening aangewezen gebieden.
[…].
Wet geluidhinder
Artikel 74
1. Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
[…];
2. Het eerste lid geldt niet met betrekking tot een weg:
[…]
b. waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
[…].
Artikel 77
1. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, of bij het voorbereiden van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 76a, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:
a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;
b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge artikel 82 of artikel 100 als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.
[…].
Omgevingsverordening NH2020
Artikel 4.22
Verbod rijden motorvoertuig in stiltegebieden: Het is verboden zonder ontheffing van Gedeputeerde Staten in het werkingsgebied stiltegebieden met een motorvoertuig te rijden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen.
Artikel 4.26
Vrijstellingen voor stiltegebieden
[…]
2. De in de artikelen 4.21, eerste lid, en 4.22 gestelde verboden gelden niet voor zover het gebruik van een toestel of het rijden met een motorvoertuig in het werkingsgebied stiltegebieden rechtstreeks verband houdt met:
[…]
d. het bouwen of onderhoud van gebouwen;
[…].
Bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013"
Artikel 37.2.8
Terreininrichting: Voor de inrichting van het terrein gelden de volgende regels:
[…]
c. aan de buitenkant van het terrein moet een afschermende boomsingel geplant en instand gehouden worden, met een minimale breedte van 7 meter.