202302928/2/A2
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2023 in zaak nr. 22/3004 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:636, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 12 mei 2022 te herstellen. Bij besluit van 29 april 2024 heeft het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan [wederpartij] een urgentieverklaring verleend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule gelet op de medische situatie van [wederpartij]. De rechtbank had echter niet zelf in de zaak mogen voorzien door te bepalen dat het college niet anders kon dan aan [wederpartij] een urgentieverklaring te verlenen. Een beslissing daarover kon niet worden genomen zonder nieuw medisch advies van de GGD over de relatie tussen de medische situatie van [wederpartij] en haar huisvestingsprobleem.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college medisch advies gevraagd aan de GGD. De GGD heeft bij brief van 9 april 2024 vastgesteld dat verhuizing op medische gronden is geïndiceerd. Het college heeft dit advies overgenomen en aan [wederpartij] op 29 april 2024 een urgentieverklaring verleend. Met deze urgentieverklaring krijgt [wederpartij] een eenmalig aanbod voor een passende woning.
3. [wederpartij] heeft naar aanleiding van het besluit van 29 april 2024 geen zienswijze ingediend. De Afdeling stelt vast dat met dit besluit geheel aan het oorspronkelijke beroep van [wederpartij] tegemoet is gekomen.
Eindconclusie
4. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van het college gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het besluit van 12 oktober 2021 heeft herroepen en het college heeft opgedragen om aan [wederpartij] een urgentieverklaring te verlenen. Hieruit volgt dat de grondslag aan het besluit van 27 juni 2023 is komen te vervallen. Om die reden wordt dat besluit herroepen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
Proceskosten
5. Het college moet de proceskosten van [wederpartij] op de hierna vermelde wijze vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2023 in zaak nr. 22/3004 voor zover de rechtbank het besluit van 12 oktober 2021 heeft herroepen en het college heeft opgedragen om aan [wederpartij] een urgentieverklaring te verlenen;
III. herroept het besluit van 27 juni 2023 met kenmerk URG-MED-436451;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
154-1064