ECLI:NL:RVS:2024:2802

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
202301989/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek waterschap Brabantse Delta

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 14 februari 2023 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [appellante] had een verzoek ingediend bij het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta om handhavend op te treden tegen vermeende overtredingen van de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 op het perceel aan de [locatie 1] in Oudemolen. Het dagelijks bestuur heeft dit verzoek op 14 juli 2021 afgewezen, omdat er geen overtredingen waren geconstateerd. Na bezwaar heeft het dagelijks bestuur het eerdere besluit in stand gelaten, wat leidde tot de rechtszaak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 juli 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank had niet onderkend dat het dagelijks bestuur onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten, met name naar de aanwezigheid van een composthoop en afrastering in de beschermingszone. De Afdeling oordeelde dat het besluit op bezwaar onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het hoger beroep van [appellante] werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. Het dagelijks bestuur moet nu een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellante] en daarbij opnieuw onderzoeken of er overtredingen op het perceel zijn.

De proceskosten van [appellante] worden vergoed, en het dagelijks bestuur moet het griffierecht terugbetalen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat onderzoek te verrichten naar de feiten voordat zij besluiten nemen.

Uitspraak

202301989/1/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Oudemolen, gemeente Moerdijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West- ­Brabant van 14 februari 2023 in zaak nr. 22/1182 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta.
Procesverloop
Bij besluit op bezwaar van 6 januari 2022 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 14 juli 2021 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 14 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. D. Pool, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. W.J. de Zeeuw, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       [appellante] woont op het perceel aan de [locatie 2] in Oudemolen. Haar perceel grenst aan het perceel aan de [locatie 1]. Beide percelen grenzen aan een perceel van het waterschap waarover een watergang met code OVK06331 (hierna: de watergang) loopt. Ter hoogte van het perceel aan de [locatie 1], aan de andere kant van de watergang, ligt de tuin die bij [locatie 1] hoort, op het perceel met kadastrale aanduiding 487 (hierna die twee percelen tezamen: het perceel).
Op 23 april 2021 heeft [appellante] bij het dagelijks bestuur een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen overtredingen van de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 (hierna: de Keur) op het perceel. Het dagelijks bestuur heeft het verzoek om handhaving bij besluit van 14 juli 2021 afgewezen omdat geen overtredingen in die beschermingszone zijn geconstateerd. [appellante] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 6 januari 2022 het besluit van 14 juli 2021 in stand gelaten. De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3.       Artikel 1.1, aanhef, van de Keur luidde, voor zover hier van belang, ten tijde van de besluitvorming:
"In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
b. A- en B-wateren: oppervlaktewaterlichamen, geregistreerd in de legger als respectievelijk A- of B-water overeenkomstig artikel 5.1 van de wet;
e. Beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone zoals vastgelegd in de legger, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden; […]"
Artikel 3.1, aanhef en eerste lid, luidde ten tijde van de besluitvorming:
"Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven."
De watergang is in de legger van het waterschap, die is vastgesteld op 30 maart 2021, aangewezen als een A-water. Artikel 2.5.1, eerste lid, van het bij de legger bijbehorende leggerboek, luidde ten tijde van de besluitvorming als volgt:
"De beschermingszone langs categorie A-wateren zoals bedoeld in de Keur bedraagt aan beide zijden 5 meter vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam, tenzij op de kaart van de legger anders is bepaald."
Composthoop en afrastering?
4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd was om handhavend op te treden. Daartoe voert zij aan dat er ten tijde van het verzoek om handhaving overtredingen op het perceel waren, namelijk de aanwezigheid van een composthoop en afrastering in de beschermingszone. Zij wijst in dat verband onder meer op de door haar overgelegde foto's. Volgens haar is de enkele aanwezigheid van de composthoop en afrastering een overtreding van de Keur.
4.1.    Naar aanleiding van het verzoek om handhaving heeft een toezichthouder op 24 juni 2021 het perceel bezocht. In het verslag van die bezichtiging staat dat er geen hekwerk door de toezichthouder is waargenomen. Onder verwijzing naar dat verslag heeft het dagelijks bestuur de afwijzing van het verzoek om handhaving in het besluit op bezwaar in stand gelaten. [appellante] heeft bij haar aanvullende bezwaarschrift van 15 september 2021 echter foto’s bijgevoegd waarop een hekwerk langs de watergang zichtbaar is. Het dagelijks bestuur had in die foto’s aanleiding moeten zien om in het kader van de heroverweging in bezwaar het perceel nogmaals te controleren op overtredingen. Nu het dagelijks bestuur dat niet heeft gedaan, heeft het onvoldoende kennis vergaard over de relevante feiten. Het besluit op bezwaar is daarom onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Dat is door de rechtbank niet onderkend.
Het betoog slaagt in zoverre.
4.2.    Over de gestelde composthoop staat in het verslag van de bezichtiging op 24 juni 2021 dat de toezichthouder ook die niet heeft waargenomen. Onder verwijzing naar dat verslag heeft het dagelijks bestuur de afwijzing van het verzoek om handhaving in het besluit op bezwaar in stand gelaten. Het dagelijks bestuur heeft in de schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat er op 31 januari 2023 opnieuw een toezichthouder is gaan kijken, op de plek waar zich volgens [appellante] de composthoop bevond. Daar is door die toezichthouder toen een ophoging van de grond waargenomen. Het dagelijks bestuur heeft in de hogerberoepsprocedure wisselende standpunten ingenomen over de vraag of die ophoging van de grond een overtreding vormt van artikel 3.1 van de Keur.
Bij het verslag van de bezichtiging van 24 juni 2021 is een foto gevoegd van de plek waarover door [appellante] is gesteld dat zich daar een composthoop bevond en waar door het dagelijks bestuur later de ophoging van de grond is aangetroffen. Door de hoek van waaruit die foto is gemaakt kan niet worden vastgesteld of zich daar op dat moment een composthoop of een ophoging van de grond bevond, en als er een ophoging van de grond was, wat daarvan dan de omvang inclusief de hoogte was. Aan de hand van de door [appellante] in bezwaar ingediende foto’s kan dit evenmin worden vastgesteld.
In het licht van de bevindingen van de toezichthouder van het dagelijks bestuur van 31 januari 2023, kan echter worden getwijfeld aan de juistheid en de volledigheid van de eerdere waarnemingen van 24 juni 2021. Het lag op de weg van het dagelijks bestuur om bij het besluit op bezwaar een zodanig onderzoek te verrichten dat kon worden vastgesteld wat er zich op het perceel bevond en aan de hand daarvan een standpunt in te nemen over de vraag of er sprake was van een overtreding. Dat heeft het dagelijks bestuur onvoldoende gedaan. Het besluit op bezwaar is daarom ook op dit punt onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.
Het betoog slaagt ook in zoverre.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaren. Dat besluit moet wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
6.       Het dagelijks bestuur moet de proceskosten vergoeden.
Slotoverweging
7.       Het dagelijks bestuur zal een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] moeten nemen. Het zal daarbij opnieuw moeten onderzoeken of zich overtredingen op het perceel voordoen. Het hoeft daarbij de in de watergang aanwezige afrastering voor zover die inmiddels is gelegaliseerd niet verder te bespreken.
8.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645, blijft op een nieuw te nemen besluit het recht, zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024, van toepassing. Dit geldt echter alleen als onder het recht zoals dat geldt ten tijde van het nemen van dit nieuwe besluit nog steeds sprake is van dezelfde overtreding. Als dat niet zo is, dan moet het college het nieuwe recht toepassen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 14 februari 2023 in zaak nr. 22/1182;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta van 6 januari 2022, kenmerk 496381;
V.       veroordeelt het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
672-1082