ECLI:NL:RVS:2024:274

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202203545/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor woningen aan Provenierssingel in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een omgevingsvergunning heeft verleend aan Gideon Wonen B.V. voor het realiseren van acht woningen aan de Provenierssingel 29 in Rotterdam. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat een ondersteunende constructie voor de balkons wordt geplaatst op gronden met de bestemming 'Tuin', waar dat niet is toegestaan. Daarnaast overschrijdt het bouwplan het maximaal toegestane bouwvolume. De appellant, die aan de [locatie] in Rotterdam woont, vreest voor gevolgen voor de lichtinval in zijn woning.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 april 2022 het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, voor zover daarbij aan de appellant geen vergoeding is toegekend voor de proceskosten in bezwaar. Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op de zitting van 4 oktober 2023, waar de appellant en zijn gemachtigden, evenals vertegenwoordigers van het college en Gideon Wonen B.V. aanwezig waren.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ondersteunende constructie voor de balkons als bouwdeel van ondergeschikte aard kan worden vergund. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van 29 juli 2020 vernietigd. De Afdeling heeft bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij de proceskosten van de appellant in de bezwaarfase vergoed moeten worden.

Uitspraak

202203545/1/R3.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2022 in zaak nr. 20/4717 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2019 heeft het college aan Gideon Wonen B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht woningen aan de Provenierssingel 29 in Rotterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 juli 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 juli 2020 vernietigd, voor zover daarbij aan [appellant] geen vergoeding is toegekend voor de proceskosten in bezwaar. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het college de proceskosten
in bezwaar aan [appellant] moet vergoeden en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Gideon Wonen B.V en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en Gideon Wonen B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 4 oktober 2023, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde A], [gemachtigde B], en [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong en mr. S.A. Pellens, zijn verschenen. Verder is op de zitting Gideon Wonen B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde D] en [gemachtigde D], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 mei 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bouwplan maakt acht woningen mogelijk in het pand op het perceel Provenierssingel 29 in Rotterdam. De vierde verdieping wordt verlengd tot aan de achtergevellijn, waardoor de inhoud van het gebouw wordt vergroot. Aan de achterzijde van het pand worden balkons gemaakt.
3.       Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan "Provenierswijk-Bentincklaan" (het bestemmingsplan). Aan de gronden van dit perceel zijn de bestemmingen "Gemengd - 2", met de aanduiding "maximum bouwhoogte 14 m" en de bestemmingen "Tuin" en "Waarde - Cultuurhistorie 1" toegekend.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat een ondersteunende constructie voor de balkons wordt geplaatst op gronden met de bestemming "Tuin", waar dat niet is toegestaan. Daarnaast overschrijdt het bouwplan het maximaal toegestane bouwvolume.
Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdelen 1° en 2°, van de Wabo omgevingsvergunning verleend. Voor het vergroten van de inhoud van het gebouw is gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 42.1.2 van de regels van het bestemmingsplan. Voor de balkonconstructie is gebruik gemaakt van artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
4.       [appellant] woont aan de [locatie] in Rotterdam. Hij kan zich met het bouwplan niet verenigen, omdat hij onder meer vreest voor gevolgen voor lichtinval in zijn woning.
Beoordelingskader
5.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in deze uitspraak, dan wel in de bijlage bij deze uitspraak.
6.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Het hoger beroep
Nader stuk van 26 september 2023
7.       Het college en Gideon Wonen B.V. voeren aan dat een nader stuk van [appellant] buiten beschouwing moet blijven, omdat het te kort voor de zitting is ingediend.
7.1.    Artikel 8:58 van de Awb bepaalt dat partijen tot 10 dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Op 26 september 2023 is bij de Afdeling een nader stuk met bijlagen van [appellant] ingekomen. Dat is dus te laat. De Afdeling ziet evenwel geen reden om het stuk en de bijlagen buiten beschouwing te laten. De documenten bevatten namelijk vooral een nadere toelichting op de ingediende hogerberoepsgronden, die al bij partijen bekend waren. Het stuk en de bijlagen zijn verder niet zo complex of omvangrijk dat Gideon Wonen B.V., of het college, daarop niet voldoende hebben kunnen reageren vóór of tijdens de zitting.
Ondersteunende constructie voor balkons
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ondersteunende constructie voor de balkons als bouwdeel van ondergeschikte aard kan worden vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van bijlage II van het Bor. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat geen sprake is van een bouwdeel van ondergeschikte aard als bedoeld in onderdeel 4. Het bouwdeel is namelijk constructief noodzakelijk voor het voortbestaan van het hoofdgebouw, omdat dit dragend is voor de nieuwe achtergevel en de balkons van het gebouw.
8.1.    Aan de achtergevel van het gebouw worden balkons gerealiseerd, die worden ondersteund met een constructie op de grond, die bestaat uit stalen buispalen. Volgens de rechtbank heeft het college gelet op de definitie in artikel 1.58 van de planregels de balkons zonder de ondersteunende constructie terecht beschouwd als uitstekende delen aan het gebouw. Daarom zijn de balkons zelf volgens de rechtbank in overeenstemming met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft verder overwogen dat niet in geschil is dat het plaatsen van de constructie in strijd is met artikel 16.2.3 van de regels van het bestemmingsplan, omdat de constructie niet voldoet aan onderdeel l van dat artikel, waarin staat dat uitstekende delen aan gebouwen ten minste 2,2 m boven het maaiveld moeten blijven. Volgens de rechtbank is artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van bijlage II van het Bor, op deze ondersteunende constructie van toepassing. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ondersteunende constructie voor de balkons zulke beperkte gevolgen voor de omgeving heeft dat toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van bijlage II van het Bor, omgevingsvergunning kon verlenen voor de ondersteunende constructie voor de balkons. De Afdeling legt hierna uit waarom.
8.3.    Uit de in het dossier aanwezige stukken, waaronder een constructierapport van 25 juli 2019, blijkt niet dat de stalen balkonconstructie dragend is voor de achtergevel van het hoofdgebouw, zoals [appellant] betoogt. Wel blijkt uit de stukken dat de beoogde balkons niet gerealiseerd kunnen worden zonder de stalen constructie. Dit betekent dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de balkons daar in bouwkundig opzicht niet los van kunnen worden gezien, zodat de balkons en constructie één geheel vormen. Dat geheel kan niet worden gerealiseerd op de gronden met de bestemming "Tuin", zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend om af te wijken van het bestemmingsplan.
Het geheel van balkons met constructie kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden beschouwd als een bouwdeel van ondergeschikte aard, als bedoeld in onderdeel 4. In de Nota van Toelichting bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 54) (hierna: NvT) staat namelijk dat bij bouwdelen van ondergeschikte aard als bedoeld in dat onderdeel, bijvoorbeeld kan worden gedacht aan liftopbouwen, schoorstenen, ventilatiekanalen, airco-units, luchtbehandelingsinstallaties, glazenwassersinstallaties, brandtrappen of bouwwerken die samenhangen met installaties binnen een gebouw. Niet valt in te zien hoe het geheel van balkons met constructie in dat rijtje past. De in de NvT genoemde voorbeelden zijn delen die onderdeel kunnen zijn van/horen bij een gebouw als zodanig, en dat is bij de hier bedoelde balkons en constructie niet het geval. Doordat de ondersteunende constructie met palen in de grond is bevestigd, kan overigens evenmin worden volgehouden dat hier sprake is van een andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw als bedoeld in onderdeel 4.
Het betoog slaagt.
8.4.    Omdat de rechtbank heeft miskend dat het college het geheel van balkons met ondersteunende constructie niet op de gekozen grondslag kon vergunnen, is het hoger beroep gegrond.
Met het oog op finale geschilbeslechting zal de Afdeling hierna nog wel ingaan op de overige door [appellant] aangevoerde beroepsgronden.
Redelijke eisen van welstand en cultuurhistorische waarden
9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dakophoging en het dakterras zichtbaar zijn vanaf de straat, wat in strijd is met redelijke eisen van welstand. Verder wijst hij erop dat de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (hierna: de commissie) de criteria voor een van rijkswege beschermd stadsgezicht niet heeft getoetst in het welstandsadvies van 18 juni 2020.
9.1.    De Afdeling stelt allereerst vast dat het bouwplan niet voorziet in een dakophoging. Het bouwplan voorziet weliswaar in een vergroting van het bouwvolume op de vierde verdieping, maar daarvoor zal de bestaande vloer worden verlaagd en de verdieping worden verlengd tot aan de bestaande achtergevellijn, waar de gevel naar boven wordt doorgetrokken.
9.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het bouwplan is door de commissie voor welstand en monumenten Rotterdam getoetst aan de relevante criteria in de Welstandsnota Rotterdam. In het welstandsadvies van 18 juni 2020 heeft de commissie geconcludeerd dat het bouwplan niet strijdig is met deze criteria.
Anders dan [appellant] veronderstelt, volgt uit de Welstandsnota niet dat zijgevels en dakterrassen niet zichtbaar mogen zijn vanaf de straat. Wel staat op pagina 84 van de Welstandsnota dat dakterrassen niet of nauwelijks zichtbaar mogen zijn vanuit de openbare ruimte, maar daarmee is het bouwplan niet in strijd. In het welstandsadvies van 18 juni 2020 staat namelijk dat het dakterras op het platte dak meer dan 1.5 m achter de rand van het dakvlak van de bestaande schijnkap ligt en dat het platte dakvlak lager ligt dan het hoogste punt van die kap, zodat de schijnkap het dakterras aan het zicht onttrekt. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om daaraan te twijfelen.
9.3.    Het betoog van [appellant] dat uit de criteria voor een van rijkswege beschermd stadsgezicht volgt dat het dakterras en de zijgevel helemaal niet zichtbaar mogen zijn, heeft hij desgevraagd niet nader onderbouwd. Voor zover het betoog zo moet worden begrepen dat hij vindt dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1" van het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling het volgende.
9.4.    In artikel 30.1 van de regels van het bestemmingsplan staat dat de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1" mede zijn bestemd voor de bescherming van de beschermde stadsgezichten "Blijdorp - Bergpolder" en "Waterproject".
Artikel 30.2.1 luidt: "In aanvulling op de bouwregels voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, geldt: voor de als 'Waarde - Cultuurhistorie 1' bestemde gronden, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan afgedekt zijn met een kap, voor zover deze kap vanaf de straatzijde zichtbaar is, bij herbouw afgedekt dienen te worden met een kap in de oorspronkelijke vorm (d.w.z. de kapvorm zoals die was ten tijde van de eerste oplevering van het gebouw)."
9.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat artikel 30.2.1 van de regels van het bestemmingsplan niet van toepassing is, omdat dit artikel gaat over het herstel van de kap bij herbouw van een gebouw. In dit geval is geen sprake van herbouw van een gebouw, maar van een verbouwing van een bestaand gebouw.
Het betoog slaagt niet.
Volumevergroting
10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de inhoud van het bouwwerk met meer dan 10% wordt vergroot, omdat de achtergevel 2 m naar achteren wordt verplaatst, op de uiterste begrenzing van de voormalige balkons.
10.1.  Artikel 42.1.1 van de regels van het bestemmingsplan luidt: "Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan."
Artikel 42.1.2 luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %."
10.2.  De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de bouw van de nieuwe achtergevel zorgt voor een volumevergroting van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en afwijkt van dat plan, zoals bedoeld in artikel 42.1.1
[appellant] betoogt op zichzelf terecht dat de nieuwe achtergevel niet wordt gerealiseerd op de plek van de oorspronkelijke achtergevel van het gebouw. De nieuwe achtergevel wordt gebouwd op de plek van de huidige achtergevel, die staat op de grens van de dichtgebouwde, voormalige balkons. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zijn de dichtgebouwde balkons echter onderdeel van het bestaande hoofdgebouw dat zich in zijn geheel bevindt binnen de geldende bestemming "Gemengd - 2", waarmee de situering van dat gebouw niet in strijd is. Omdat met het bouwen van de nieuwe achtergevel dus niet wordt voorzien in een volumevergroting van het bestaande hoofdgebouw in afwijking van het bestemmingsplan, slaagt het betoog niet.
Gevolgen voor de omgeving
11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke impact van het bouwplan van grote invloed is op de omgeving en het college die impact ten onrechte niet heeft beoordeeld. Volgens [appellant] is zijn pand in een koker terecht gekomen, wat zorgt voor een vermindering van uitzicht en lichtinval.
Verder voert hij aan dat de vormgeving van de nieuwe achtergevel en de balkonconstructie niet passen in de architectuur van de bestaande panden die voor 1900 gebouwd zijn. Volgens [appellant] kan de door het college gewenste eenheid in het bouwblok worden gecreëerd door de oude maten aan te houden en de nieuwe achtergevel te bouwen op de plaats van de oorspronkelijke, oude achtergevel.
11.1.  Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen wordt de nieuwe achtergevel op de plek van de huidige achtergevel gebouwd, en past de situering van het gebouw in de geldende bestemming "Gemengd - 2".  Verder heeft de Afdeling overwogen dat de welstandscommissie het bouwplan heeft getoetst aan de relevante criteria, waaronder eisen over de verschijningsvorm van de gevel. Volgens de commissie is het bouwplan daarmee in overeenstemming en in het betoog van [appellant] ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om daaraan te twijfelen.
11.2.  De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Over de afwijking van het bestemmingsplan voor het vergroten van het bouwvolume op de vierde verdieping, overweegt de Afdeling dat deze vergroting is beperkt tot 10% van het bestaande bouwvolume van het pand. Dat is een beperkte afwijking, zodat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in zoverre minder uitvoerig hoeft te worden gemotiveerd dan wanneer sprake zou zijn van een grote afwijking van het bestemmingsplan. Vast staat dat de vergroting zal leiden tot enig verlies van uitzicht vanuit de woning van [appellant], maar dat is niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving zodat het college dit naar het oordeel van de Afdeling acceptabel heeft mogen achten. De Afdeling is verder van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beperking van de lichtinval die kan worden toegerekend aan de vergroting met 10%, aanvaardbaar is.
De Afdeling ziet in het betoog, mede gelet op de stedelijke omgeving, ook geen reden voor de conclusie dat de afwijking van het bestemmingsplan voor de balkons, inclusief stalen constructie, zorgt voor onevenredig nadeel voor [appellant]. Het college heeft van belang mogen achten dat op grond van de geldende bestemming "Tuin" aanbouwen zijn toegestaan op de plek waar de ondersteunende constructie wordt geplaatst en ook balkons als uitstekende delen zijn toegelaten. Dit betekent dat de planwetgever het gebruik van die balkons planologisch aanvaardbaar heeft geacht, en [appellant] heeft geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het college daarover nu anders had moeten oordelen in het besluit van 29 juli 2020. De Afdeling deelt het standpunt van het college dat de ondersteunende, open constructie niet of nauwelijks ruimtelijke impact heeft.
Het betoog slaagt niet.
Archeologische waarden
12.     [appellant] voert aan dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de archeologische waarden van de gronden van het perceel. Hij heeft dit niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
Conclusie
13.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 29 juli 2020 vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
De Afdeling ziet geen aanleiding om het primaire besluit van 16 december 2019 te herroepen. De reden hiervoor is dat de omgevingsvergunning mogelijk op grond van een ander onderdeel van artikel 4 van bijlage II van het Bor - bijvoorbeeld onderdeel 1 - zou kunnen worden gebaseerd.
Het voorgaande betekent dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Daarbij dient het college de door [appellant] gemaakte proceskosten voor verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase te vergoeden.
Judiciële lus
14.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
15.     Het college moet de proceskosten in beroep vergoeden.
Het college hoeft geen proceskosten in hoger beroep te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2022 in zaak nr. 20/4717;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 29 juli 2020, met kenmerk A.B.2020.2.01128/KdW;
V.       bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 452,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Kemerink op Schiphorst-Hofman, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kemerink op Schiphorst-Hofman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
933
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:46 van de Awb luidt:
"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."
Artikel 8:113 van de Awb luidt:
"1. De hogerberoepsrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
2. Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter."
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]."
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
[…]."
Bijlage van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 1, van Bijlage II van het Bor luidt:
"bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;"
Artikel 4 van bijlage II van het Bor luidt: "Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
16.     4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
[…]"
Planregels bestemmingsplan Provenierswijk-Bentincklaan
Artikel 1.58 van de planregels (uitstekende delen aan gebouwen) luidt:
"Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d."
Artikel 16.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuin;
b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
c. aanbouwen ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming is toegelaten;
d. bijgebouwen in achtertuinen, die ten minste 5 meter diep zijn;
e. "Waarde - Archeologie 3", "Waarde - Archeologie 4"voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd;
f. "Waarde - Cultuurhistorie 1", voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd."
Artikel 16.2.1 van de planregels luidt:
"Op de voor 'Tuin' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:
a. in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola's, erfafscheidingen, keermuren, gebouwde terrassen, hellingbanen, (brand)trappen, tuinmeubilair, speeltoestellen, vlaggenmasten en vijvers;
b. bijgebouwen hebben een maximum grondoppervlak van 7 m2 en een maximum bouwhoogte van 2,5 meter;
c. uitstekende delen aan gebouwen;
d. erfafscheidingen in voortuinen mogen niet hoger zijn dan 1 meter, in achtertuinen niet hoger dan 2 meter;
e. aanbouwen als bedoeld in het eerste lid, onder c."
Artikel 16.2.3 van de planregels luidt:
"f. een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag niet breder zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw;
g. een aanbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag niet dieper zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
h. de goothoogte van een aanbouw mag niet hoger zijn dan het vloerniveau (+ 30 cm) van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw mag worden afgedekt met een schuin dakvlak met dezelfde hellingshoek als de kap/schuin dakvlak op het hoofdgebouw;
i. aanbouwen dienen een afstand van ten minste 1 meter tot de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw aan te houden;
j. aanbouwen dienen een afstand van ten minste 1 meter tot de erfgrens aan te houden aan de zijde waar de kavel grenst aan openbaar gebied;
k. gebouwde terrassen (dakterrassen worden niet hieronder begrepen) mogen niet hoger worden dan 0,2 meter boven maaiveld;
l. uitstekende delen aan gebouwen mogen niet dieper dan 2,5 meter uit de gevel steken en moeten ten minste 2,2 meter boven maaiveld blijven."