202305224/1/R1.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
de raad van de gemeente Hoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Bangert en Oosterpolder fase 5a zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Exploitatiemaatschappij Westfriesland B.V. (hierna: EWF) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en EWF hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.E.J.M. Bogaarts, zijn verschenen. Voorts is ter zitting EWF, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Baarn, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt een woonwijk met 94 woningen, parkeerplaatsen en ontsluitingen naar de omgeving mogelijk. Voorheen bestond het plangebied uit agrarisch grasland met enkele sloten. De ouders van [appellant] hebben in 1996 de tuingrond achter hun woning aan de Westblokker in Blokker verkocht aan EWF. Volgens [appellant] is bij de verkoop met EWF afgesproken dat het stuk grond dat in het eigendom van zijn ouders bleef, zou worden aangesloten bij de ontwikkeling. Op dit perceel rust op grond van het op 3 oktober 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Bangert en Oosterpolder" de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)". [appellant] is inmiddels mede-eigenaar van dit perceel aan de zuidelijke grens van het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het besluit, omdat dit perceel niet binnen het plangebied ligt.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De plangrens
4. [appellant] kan zich niet verenigen met de begrenzing van het plan. Hij betoogt dat de raad zijn perceel met kadastraal nummer 7302 ten onrechte niet bij het plangebied heeft betrokken. Hij wijst in dit verband op de afspraken die EWF volgens hem heeft gemaakt bij de verkoop van de gronden aan EWF. Volgens [appellant] zou de grond op zijn perceel worden meegenomen in de ontwikkeling van de gronden die zijn verkocht aan EWF. EWF weigert nu het perceel van [appellant] aan te sluiten op de ontwikkeling binnen het plangebied, aldus [appellant]. [appellant] stelt dat gezien deze afspraken zijn perceel bij het plangebied moet worden betrokken door de raad. Hij wijst in dat verband ook op de knik in de begrenzing aan de zuidkant van het plangebied die om zijn perceel loopt.
4.1. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op wat [appellant] heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. Zij betrekt daarbij dat de raad heeft toegelicht dat het plan kan worden uitgevoerd zonder het perceel van [appellant] bij het plangebied te betrekken. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om aan deze motivering van de raad te twijfelen. Dit betekent dat er niet een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat tussen het perceel van [appellant] en het plangebied dat de raad het perceel van [appellant] bij het plangebied had moeten betrekken. Het feit dat de plangrens met een knik om het perceel van [appellant] loopt, leidt, anders dan [appellant] betoogt, niet tot een ander oordeel. De Afdeling begrijpt dat voor [appellant] de afspraken die volgens hem zijn gemaakt met EWF over de aansluiting van zijn perceel op de ontwikkeling van het plangebied voor [appellant] van groot belang zijn. [appellant] en EWF hebben onderhandelingen gevoerd over het aansluiten van het perceel van [appellant] op de ontwikkeling, maar hebben daarover geen overeenstemming bereikt. Bij het beantwoorden van de vraag of de raad de begrenzing van het plan heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan, spelen de onderhandelingen tussen [appellant] en EWF echter in beginsel geen rol. Het hangt op zichzelf immers niet van de uitkomst van deze onderhandelingen af wat in ruimtelijk opzicht een goede planbegrenzing is, ook al heeft de uitkomst van de onderhandelingen tussen [appellant] en EWF eraan bijgedragen dat zijn gronden geen deel uitmaken van het plangebied. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad de begrenzing van het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan enkel vanwege de invloed die de uitkomst van de onderhandelingen heeft gehad op de planbegrenzing.
Het betoog slaagt niet.
4.2. De Afdeling overweegt ten overvloede nog het volgende. De raad heeft op de zitting toegelicht dat het beleid is in de gemeente Hoorn dat geen woningen in de tweede lijn worden toegestaan en om die reden ontsluiting van het perceel van [appellant] op de Westerblokker niet mogelijk zou zijn. De Afdeling wijst erop dat ontsluiting van het perceel van [appellant], waarop een woonbestemming rust, wel mogelijk moet blijven.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
703-1099