202305199/1/A2
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2023 in zaak nr. 21/2963 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college).
Procesverloop
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen alle door het college toe te wijzen en uit te keren subsidies aan de Stichting Dunamare Onderwijsgroep.
Het college heeft dat bezwaar bij besluit van 16 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 juni 2024. [appellant] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft het bezwaar van [appellant] bij besluit van 16 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat dat bezwaar is gericht tegen besluiten, waartegen [appellant] bezwaar kan maken.
Uitspraak van de rechtbank
2. Volgens de rechtbank heeft [appellant] zijn bezwaar niet gericht tegen een concreet besluit dat al is genomen. Het college heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft ten overvloede overwogen dat [appellant] geen belanghebbende is bij een besluit tot verstrekking van subsidie aan de school waarop zijn zoon tot 18 mei 2021 onderwijs volgde.
Hoger beroep
3. In hoger beroep kan het uitsluitend gaan over de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling zal daarom geen oordeel geven over wat [appellant] voor het overige in hoger beroep aanvoert.
4. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat alleen bezwaar openstaat tegen een besluit. Een besluit is in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb gedefinieerd als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het moet dus gaan om een al genomen concrete beslissing. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bezwaar van [appellant] niet is gericht tegen een besluit.
5. De overweging van de rechtbank dat [appellant] geen belanghebbende is bij een besluit tot verstrekking van subsidie aan de school waarop zijn zoon onderwijs volgde, is een overweging ten overvloede, die niet dragend is voor de beslissing van de rechtbank. Het daartegen gerichte betoog van [appellant] kan alleen al daarom niet leiden tot vernietiging van deze uitspraak.
6. Indien, zoals [appellant] verder betoogt, het verweerschrift te laat is doorgezonden en het college op de zitting bij de rechtbank geen verweer heeft gevoerd, is niet aannemelijk gemaakt dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Ook valt niet in te zien dat de rechtbank niet één uitspraak in drie procedures had mogen doen.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
452-1033