202306889/1/R4.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Tilburg,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2023 heeft het college zijn beslissing om op 4 augustus 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening gemeente Tilburg 2019 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld.
Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 18 juni 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Verhees, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen een vuilniszak die op 4 augustus 2023 in Tilburg is aangetroffen naast een ondergronds inzamelvoorziening aan het Nassauplein. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de vuilniszak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een medicijndoosje is aangetroffen met daarop haar naam en adresgegevens.
2. Volgens [appellante] is het aangetroffen medicijndoosje van haar. Zij weet niet of de aangetroffen vuilniszak van haar is en betwist dat zij deze op het Nassauplein in Tilburg heeft achtergelaten. [appellante] geeft aan dat zij haar vuilniszakken altijd in haar eigen container of in die van haar buurvrouw doet. Zij wijst er verder op dat sprake is van overlast bij haar in de buurt waarbij vuilniszakken worden verplaatst of opengemaakt. Hiervan heeft [appellante] meerdere keren melding gemaakt.
2.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, degene is die het afval op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden). Zie voor de uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:365, is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, op grond van dit bewijsvermoeden in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden. 2.2. Door het adreslabel op het medicijndoosje in de aangetroffen vuilniszak is deze vuilniszak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college zonder nader onderzoek te verrichten mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij dat wat zij aanvoert reden geeft om aan dit bewijsvermoeden te twijfelen.
Met de stelling dat in de omgeving van de woning van [appellante] regelmatig vuilniszakken worden verplaatst of opengemaakt, heeft [appellante] onvoldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden dat zij de vuilniszak bij de inzamelvoorziening heeft achtergelaten, te ontkrachten. [appellante] heeft namelijk niet onderbouwd dat haar vuilniszak door iemand anders is verplaatst.
Verder is de stelling dat [appellante] haar vuilniszakken altijd in haar eigen container of die van haar buurvrouw doet onvoldoende om aan te nemen dat zij niet degene is geweest die in dit geval de vuilniszak onjuist ter inzameling heeft aangeboden.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
490