202306568/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2023 in zaak nr. 22/7974 in het geding tussen:
[appellante]
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2022 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2022 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2024, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van de Weerd, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 21 februari 2022 heeft [appellante] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Zij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat zij op 19 mei 2013 slachtoffer is geworden van mishandeling en ten gevolge daarvan lichamelijk letsel aan haar rechteroor heeft opgelopen.
besluitvorming
2. Aan het besluit van 18 juli 2022 heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellante] geen ernstig lichamelijk letsel, als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, heeft opgelopen. Volgens een advies van de medisch adviseur van de CSG 12 juli 2022 is er geen verband vast te stellen tussen de klachten van [appellante] aan haar rechteroor, waarvoor zij twee operaties heeft ondergaan, en de mishandeling.
3. In het bezwaarschrift van 21 juli 2022 heeft [appellante] aangevoerd dat de CSG niet heeft onderkend dat zij niet slechts is geslagen, maar ook is gewurgd, waardoor zij het benauwd kreeg en geen adem meer kon krijgen. In andere gevallen heeft de CSG aangenomen dat bij een poging tot wurging sprake is van ernstig letsel. In die zin zou de CSG dus aan [appellante] een uitkering in letselcategorie 1 kunnen toekennen.
4. Naar aanleiding hiervan heeft de CSG in het besluit van 25 november 2022 vermeld dat [appellante] hiermee kennelijk een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet. Vervolgens heeft de CSG uiteengezet dat er geen beleidsregel is, op basis waarvan bij een verwurging door het vastpakken en knijpen in de keel standaard ernstig letsel, als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, wordt voorondersteld. Wel kan er aanleiding zijn om ernstig letsel aan te nemen wanneer een slachtoffer dermate lang is gewurgd dat sprake is van bewustzijnsverlies. In dit geval valt dat echter niet op te maken uit de aangifte. De politie heeft de aangifte als eenvoudige mishandeling geregistreerd.
oordeel van de rechtbank
5. Volgens de rechtbank heeft [appellante] het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet onderbouwd. Ook in beroep heeft [appellante] niet met concrete voorbeelden onderbouwd dat de CSG in vergelijkbare gevallen een uitkering heeft toegekend wegens letsel door verwurging.
hoger beroep
6. [appellante] betoogt dat geen recht is gedaan aan het beroep op het gelijkheidsbeginsel. In een ander geval van verwurging heeft de CSG bij besluit van 20 februari 2018 een uitkering in letselcategorie 1 aan het slachtoffer toegekend. Uit de motivering van dat besluit valt af te leiden dat de CSG dat heeft gedaan vanwege het feit dat het slachtoffer doodsnood moet hebben gehad. Omdat de keel van [appellante] is dichtgeknepen en zij het hierdoor benauwd kreeg, betekent dit dat zij dicht bij de dood was en ook doodsangst moet hebben gehad. De verwondingen spelen hierbij slechts een secundaire rol. De situaties zijn dus wel degelijk vergelijkbaar.
oordeel van de Afdeling
6.1. In het besluit van 20 februari 2018 is vermeld dat de CSG in de toedracht van het misdrijf aanleiding heeft gezien om ernstig letsel te vooronderstellen. Het slachtoffer is aangevallen door de verdachte, die hierbij de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen. Gelet op het naderhand vastgestelde letsel aan de keel, kan de CSG zich voorstellen dat het slachtoffer op dat moment direct moest vrezen voor haar leven, dat zij niet meer fysiek in staat was zich voldoende te verweren en dat zij zich daardoor in een bijzonder kwetsbare positie bevond.
6.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] met haar verwijzing naar het besluit van 20 februari 2018 niet aannemelijk gemaakt dat de CSG in gelijke gevallen anders heeft gehandeld. Het vastpakken en knijpen in de keel heeft in haar geval, gelet op het proces-verbaal van aangifte van 21 mei 2013, niet onder vergelijkbare omstandigheden plaatsgevonden en niet tot vergelijkbare verwondingen geleid als in het andere geval. [appellante] kan niet met succes een beroep op het gelijkheidsbeginsel doen.
Het betoog slaagt niet.
conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
proceskosten
8. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
452