ECLI:NL:RVS:2024:2660
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had op 27 maart 2023 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd echter afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 7 juli 2023 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank op 11 januari 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen instelde, werd op 20 juni 2024 door de Afdeling bestuursrechtspraak eveneens ongegrond verklaard.
Op 27 juni 2024 heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd ter behandeling doorgestuurd naar de voorzieningenrechter van de Afdeling. De staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat zijn voorgenomen uitzetting op 1 juli 2024 om 10:40 uur niet door zou gaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de voorgenomen uitzetting. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.