ECLI:NL:RVS:2024:2636
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 februari 2023. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigd. De rechtbank bepaalde echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is volgens de Raad van State terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.
Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.