ECLI:NL:RVS:2024:2612

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202401469/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afmelding van een Chinese studente bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst wegens onvoldoende studievoortgang

In deze zaak gaat het om een Chinese studente, aangeduid als [appellante], die sinds het studiejaar 2015-2016 de opleiding International Business & Management Studies aan de Hogeschool Rotterdam volgt. Op 19 december 2023 heeft het Centre of International Affairs (CoIA) namens het college van bestuur (CvB) medegedeeld dat [appellante] zal worden afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) omdat zij niet voldoet aan de studiepuntennorm die vereist is voor haar verblijfsvergunning met het verblijfsdoel studie. Deze norm, die voortvloeit uit de Wet Modern Migratiebeleid, vereist dat zij 50% van de nominale studielast per studiejaar behaalt, wat voor haar neerkomt op 30 ECTS. In het studiejaar 2022-2023 heeft zij echter geen studiepunten behaald.

Na het ongegrond verklaren van haar bezwaar door het CvB op 27 februari 2024, heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 mei 2024 is [appellante] bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Verspaandonk, en een tolk, Y. He. Het CvB werd vertegenwoordigd door mr. L. Markesteijn en andere medewerkers. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het CvB terecht heeft besloten om [appellante] af te melden bij de IND. De Afdeling oordeelt dat [appellante] niet voldoende heeft aangetoond dat haar persoonlijke omstandigheden de oorzaak waren van haar onvoldoende studievoortgang. Bovendien heeft zij nagelaten om deze omstandigheden tijdig te melden aan de studieadviseur, waardoor het CvB niet in staat was om haar te ondersteunen.

De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard en benadrukt dat de gevolgen van de afmelding inherent zijn aan het niet behalen van de MoMi-norm. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat [appellante] nog steeds de mogelijkheid heeft om haar studie online voort te zetten, ondanks de afmelding bij de IND. De uitspraak is gedaan op 26 juni 2024.

Uitspraak

202401469/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
en
het college van bestuur van de Hogeschool Rotterdam (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 19 december 2023 heeft het Centre of International Affairs (hierna: het CoIA) namens het CvB medegedeeld dat [appellante] zal worden afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) vanwege het niet voldoen aan de studiepuntennorm in het kader van de verblijfsvergunning met verblijfsdoel studie.
Bij beslissing van 27 februari 2024 heeft het CvB het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 8 mei 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, vergezeld van Y. He, tolk, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. L. Markesteijn, vergezeld van M.N. Goedhart, P. Sweet en F.C. Mulder, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is een Chinese studente die sinds studiejaar 2015-2016 de opleiding International Business & Management Studies volgt aan de Hogeschool Rotterdam. Omdat zij een verblijfsvergunning heeft met als verblijfsdoel ‘studie’ moet zij ieder studiejaar voldoen aan de norm die voortvloeit uit de Wet Modern Migratiebeleid (hierna: de MoMi-norm). Deze norm bedraagt 50% van de nominale studielast per studiejaar. Voor [appellante] geldt daarom een norm van 30 ECTS. In het studiejaar 2022-2023 heeft [appellante] geen studiepunten behaald. Omdat haar studievoortgang onvoldoende was, heeft het CoIA [appellante] op 19 december 2023 bericht dat zij zal worden afgemeld bij de IND. Tegen deze beslissing heeft [appellante] bezwaar gemaakt en, nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard, beroep ingesteld.
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beslissing van het CvB
3.       Het CvB heeft zich op 27 februari 2024, onder overneming van het advies van de Geschillenadviescommissie van de Hogeschool Rotterdam van 20 februari 2024, op het standpunt gesteld dat het niet behalen van de MoMi-norm in studiejaar 2022-2023 niet komt door de door [appellante] aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Het oorzakelijk verband tussen het niet behalen van enig studiepunt en de aangevoerde persoonlijke omstandigheden is niet door [appellante] aannemelijk gemaakt. Ook heeft zij nagelaten om de door haar genoemde persoonlijke omstandigheden te melden bij de studieadviseur, waardoor die niet heeft kunnen vaststellen in hoeverre die omstandigheden van invloed zijn geweest op haar studievoortgang. Hiermee heeft [appellante] de opleiding de mogelijkheid onthouden om haar daarin te ondersteunen. Overigens is al meerdere keren afgezien van het maken van een afmelding bij de IND, bijvoorbeeld vanwege de omstandigheid dat [appellante] zich toen bevond in de afrondende fase van haar studie. Het is haar desondanks nog steeds niet gelukt om af te studeren, terwijl zij toen geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd die daaraan in de weg stonden. Het CoIA heeft haar daarom terecht afgemeld bij de IND. Dat dit, zoals [appellante] heeft gesteld, onevenredige gevolgen voor haar heeft maakt dit niet anders, aldus het CvB. De door haar aangevoerde omstandigheden, namelijk grote financiële gevolgen en het mogelijk niet kunnen afronden van haar studie, zijn inherent aan het langdurig studeren die voor rekening en risico dienen te komen van [appellante].
Het beroep en de beoordeling
De vaststelling van de studievoortgang
4.       [appellante] betoogt dat het CvB in strijd met artikel 6.5 en artikel 6.6 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs (hierna: de Gedragscode) heeft gehandeld door niet voor 1 oktober 2023 de studievoortgang van haar vast te stellen en haar af te melden bij de IND. Hoewel dit argument niet eerder aan de orde is gekomen, heeft het betrekking op een termijn van openbare orde die de Afdeling ambtshalve zal toetsen.
4.1.    Het betoog slaagt niet. De Afdeling acht daarvoor van belang dat de in de artikel 6.5 van de Gedragscode gegeven termijn geen fatale termijn is, maar een termijn van orde. De overschrijding van die termijn tast op zichzelf de rechtmatigheid van het besluit niet aan. Daar komt bij dat [appellante] al op 24 april 2023 middels een "Notification study progress monitoring" van het CoIA op de hoogte is gesteld van het feit dat ze nog onvoldoende studiepunten had behaald om te voldoen aan de MoMi-norm, waarbij zij er in de Engelse taal op is gewezen dat wanneer [appellante] de benodigde 30 studiepunten niet zou halen, het CoIA verplicht zou zijn dit te melden aan de IND, tenzij zij een goede reden kon aanvoeren voor het behalen van onvoldoende studieresultaten. In het bericht is haar voorts aangeraden om in een voorkomend geval contact op te nemen met de studieadviseur. Bovendien is niet gebleken dat [appellante] in een nadeligere positie is gekomen door haar latere afmelding door het CoIA bij de IND. Zoals door het CvB op de zitting bij de Afdeling is toegelicht worden in de periode tot de afmelding nog behaalde studieresultaten administratief verwerkt.
De afmelding bij de IND
5.       [appellante] betoogt verder dat het CvB vanwege haar persoonlijke omstandigheden af had moeten zien haar af te melden bij de IND. Hoewel [appellante] pas laat haar persoonlijke omstandigheden heeft gemeld, betekent dit niet zonder meer dat de persoonlijke omstandigheden buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Het had op de weg van de onderwijsinstelling gelegen om, indien wordt getwijfeld aan het oorzakelijk verband tussen de studievertraging en haar persoonlijke omstandigheden, advies te vragen aan de studieadviseur. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
5.1.    Dit betoog slaagt evenmin. Hoewel [appellante] er meerdere keren op is gewezen om haar persoonlijke omstandigheden bij de studieadviseur kenbaar te maken, onder meer in de onder 4.1 genoemde "Notification study progress monitoring" van het CoIA van 24 april 2023, heeft zij hiervan geen gebruik gemaakt. De door haar overgelegde medische verklaring waarin staat dat zij communicatie met anderen mijdt wil niet zeggen dat zij in het geheel niet in staat was om gebruik te maken van deze mogelijkheid. Door geen contact op te nemen met de studieadviseur heeft zij het CvB de mogelijkheid ontnomen om haar gedurende haar studie te begeleiden en te adviseren, waardoor niet meer kan worden vastgesteld of een oorzakelijk verband bestaat tussen de persoonlijke omstandigheden en het niet behalen van de MoMi-norm. Dit dient voor rekening en risico van [appellante] te komen. Bovendien voldeed [appellante] ook in de studiejaren 2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022 niet aan de MoMi-norm, maar heeft het CoAI toen om verschillende redenen afgezien van het maken van een melding bij de IND. Omdat [appellante] in studiejaren 2022-2023 en 2023-2024 geen enkel studiepunt meer heeft behaald en na het afkeuren van de voorgestelde afstudeeropdracht ook niet meer actief heeft gestudeerd, heeft het CvB terecht geen aanleiding gezien om wederom af te zien van een melding bij de IND.
Het evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule
6.       [appellante] beroept zich tot slot op de hardheidsclausule en betoogt dat de beslissing van het CvB in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De afmelding bij de IND kan er in de praktijk namelijk toe leiden dat zij haar opleiding, die al in een vergevorderd stadium is, niet kan afronden. Dit heeft ook grote financiële consequenties. Het CvB had daarom van de afmelding af moeten zien.
6.1.    Ook dit betoog slaagt niet. Het CBE heeft terecht het standpunt ingenomen dat de door [appellante] genoemde gevolgen inherent zijn aan het niet behalen van de MoMi-norm. Hoewel de Afdeling begrijpt dat een afmelding bij de IND voor haar ingrijpend is, heeft het CBE op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat dit niet betekent dat zij haar studie niet kan afronden. Ze heeft namelijk nog steeds de mogelijkheid om de studie verder online te volgen.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
705-1062
BIJLAGE - Wettelijk kader
Vreemdelingenbesluit 2000
1. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met studie, kan in ieder geval op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet worden afgewezen, indien de houder daarvan:
a. niet meer studeert aan een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling, of
b. niet overeenkomstig bij ministeriële regeling vastgestelde normen voldoende studievoortgang boekt.
2. Voor de toepassing van artikel 18, eerste lid, onder a, van de Wet wordt geen verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland aangenomen als een onderzoeker of student tijdelijk verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie in het kader van mobiliteit in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 en de gastovereenkomst dan wel de inschrijving als student geldig blijft.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid, onder a, en het tweede lid.
Regeling normering studievoortgang vanwege verblijfsvergunning in verband met studie
Artikel 1. Studievoorgangsnorm
De norm voor voldoende studievoortgang, als bedoeld in artikel 3.87a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is de norm zoals vastgelegd in artikel 5.5 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Gedragscode internationale student hoger onderwijs
6.5 De instelling stelt na afloop van ieder studiejaar de studievoortgang vast van de verblijfsvergunningplichtige student met uitzondering van de uitwisselingsstudent. Er is sprake van voldoende studievoortgang als 50% (of meer) van de nominale studielast voor dat (deel van het) studiejaar is behaald. Voor het voorbereidend onderwijs en de premaster geldt dat de verblijfsvergunningplichtige student deze succesvol dient af te ronden. Bij onvoldoende studievoortgang stelt de instelling de oorzaak hiervan vast, bijvoorbeeld door een studievoortganggesprek met een studieadviseur. De instelling beoordeelt, op basis van de door student overlegde bewijsstukken, of er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7.51 WHW alsmede artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW, ten gevolge waarvan de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt.
6.6 Indien blijkt dat de verblijfsvergunningplichtige student onvoldoende studiepunten heeft behaald wordt de verblijfsvergunningplichtige student binnen een maand afgemeld bij de IND. Wanneer de instelling vaststelt dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals in het artikel 6.5 is omschreven, kan de instelling beslissen de afmelding bij de IND achterwege te laten. Voor de student in het voorbereidend onderwijs of in de premaster geldt deze mogelijkheid tot het achterwege laten van de afmelding bij de IND niet. Dezelfde persoonlijke omstandigheid mag per referentperiode slechts éénmalig worden toegepast om afmelding bij de IND achterwege te laten. Er worden afspraken met de internationale student gemaakt en vastgelegd om te voorkomen dat de student verdere vertraging oploopt en om te zorgen dat de student de voortgang boekt die noodzakelijk is om af te studeren. De instelling registreert deze situatie en het feit er geen afmelding bij de IND heeft plaatsgevonden in het dossier van de verblijfsvergunningplichtige student. Zodra de instelling constateert dat de inschrijving aan de instelling door een verblijfsvergunningplichtige student is beëindigd, wordt dit gemeld bij de IND.