ECLI:NL:RVS:2024:2503

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
202207011/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek met betrekking tot moestuin en aanplant bomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2022. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug op 21 juli 2021 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de aanleg van een moestuin en de aanplant van bomen op een perceel in Amerongen had afgewezen. Het perceel valt onder het bestemmingsplan 'Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen', met de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

[partij] had op 20 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van zonnepanelen en het vellen van bomen. Deze vergunning werd op 17 oktober 2019 verleend. [appellant] verzocht op 26 mei 2021 om handhaving, omdat hij meende dat de moestuin en de aanplant van bomen in strijd waren met het bestemmingsplan. Het college stelde echter dat er geen overtreding was, omdat de moestuin en de aanplant vergund waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2024 behandeld. De rechtbank had terecht overwogen dat de moestuin was vergund, en dat [appellant] zijn bezwaren tegen de omgevingsvergunning eerder had moeten indienen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing houdt in dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

202207011/1/R4.
Datum uitspraak: 19 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Amerongen, gemeente Utrechtse Heuvelrug
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 8 november 2022 in zaak nr. 22/1161 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de aanleg van een moestuin en de aanplant van bomen op het perceel [locatie] te Amerongen (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[partij A] en [partij B] (hierna samen in enkelvoud: [partij]) hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2024, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van der Molen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 26 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [partij] heeft op 20 juli 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een veldopstelling zonnepanelen langs de schutting en het vellen van één paardenkastanje en 13 populieren. Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen" (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming "Agrarisch met waarden". Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3.       [appellant] heeft op 26 mei 2021 het college verzocht om handhavend op te treden tegen de aanleg van een moestuin en de aanplant van bomen op het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Op 7 juli 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente Utrechtse Heuvelrug bij een controle geconstateerd dat een aantal zonnepanelen is geplaatst, een moestuin is aangelegd en meidoornhagen zijn geplant, in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft zich in het besluit van 21 juli 2021 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding, omdat de moestuin en aanplant van bomen zijn vergund met het besluit van 17 oktober 2019.
Is sprake van een overtreding?
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het verzoek om handhaving onterecht heeft afgewezen. Volgens [appellant] voorziet de bij besluit van 17 oktober 2019 verleende omgevingsvergunning niet in het inrichten van een moestuin. Verder betoogt [appellant] dat als de moestuin toch onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning, de toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan niet kon worden verleend met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor.
4.1.    Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’, de activiteit ‘handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo en de activiteit ‘kappen’, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo. Het college heeft daarbij bepaald dat de vergunning is verleend overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een plattegrond van de nieuwe situatie van 22 september 2019, vastgesteld op advies van een adviseur Natuur en Landschap, ook deel uitmaakt van deze aanvraag. Op deze plattegrond is een moestuin ingetekend, met de vermelding "inrichten moestuin binnen zone met bloemenmengsel". Het college heeft in het besluit van 17 oktober 2019 de herinrichting van het perceel zoals weergegeven op deze tekening beoordeeld. Zo is onder meer te kennen gegeven dat de aanplant van een meidoornhaag met een hoogte van 1.20 m een goede vervanging vormt van de populieren op de erfgrens. Verder zijn voorschriften opgenomen om te borgen dat het perceel ook daadwerkelijk zal worden ingericht volgens de plattegrond behorende bij dat advies. Dat uit de begeleidende tekst bij het besluit niet direct blijkt dat ook een moestuin is vergund, laat onverlet dat uit de ingediende stukken bij de aanvraag volgt dat een moestuin is aangevraagd en dat de herinrichting van het perceel van [partij] is beoordeeld.
De rechtbank heeft gelet op de voormelde tekening die onderdeel uitmaakt van het besluit van 17 oktober 2019 terecht overwogen dat de moestuin is vergund. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is handhavend op te treden omdat geen overtreding is geconstateerd.
Voor zover [appellant] betoogt dat de toestemming voor de moestuin niet verleend kon worden met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. De Afdeling wijst er op dat [appellant] zijn bezwaren tegen de omgevingsvergunning kenbaar had moeten maken tegen het besluit van 17 oktober 2019.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024