202401751/1/R4 en 202401751/2/R4.
Datum uitspraak: 18 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wageningen,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 8 februari 2024, in zaken nrs. 23/7953 en 23/3185 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
Procesverloop
Bij brief van 22 december 2022 heeft het college aan de Nationale Maatschappij tot Restaureren & Herbestemmen van cultureel Erfgoed B.V. (BOEI) meegedeeld dat aan haar van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen van de voormalige aula van de Wageningen University & Research aan de Generaal Foulkesweg 1 in Wageningen.
Bij besluit van 27 juni 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Ook heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 6 juni 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M.C.L. van de Broeke, zijn verschenen. Verder is op de zitting Visum Mundi, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.H.N. van Spanje, advocaat te Veenendaal, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toepassing van artikel 8:86 van de Awb
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3. Op het perceel Generaal Foulkesweg 1 in Wageningen geldt het bestemmingsplan "Wageningen, 2e herziening" en rusten de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Waarde-Archeologie". Daarnaast geldt op het perceel het "Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen". Op grond van artikel 3, lid 3.2, van het parapluplan dient bij functieverandering van een gebouw tenminste te worden voldaan aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen zoals opgenomen in het beleidsdocument "Nota parkeernormen Wageningen 2015".
Op 11 juli 2022 is door de Nationale Maatschappij tot Restaureren & Herbestemmen van Cultureel Erfgoed B.V. (BOEI) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de aula aan de Generaal Foulkesweg in Wageningen tot een filmtheater. Het gaat om een gemeentelijk monument.
Bij brief van 22 december 2022 heeft het college aan de Nationale Maatschappij tot Restaureren & Herbestemmen van Cultureel Erfgoed B.V. (BOEI) meegedeeld dat aan haar van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten het wijzigen van de staat van een beschermd monument en het (ver)bouwen van een bouwwerk.
Bij besluit van 27 juni 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen door hem ingestelde beroep ongegrond verklaard.
[appellant] woont op het [locatie], op 45 meter afstand van het perceel Generaal Foulkesweg 1.
Het hoger beroep van [appellant]
Intrekking hoger beroepsgrond
4. [appellant] heeft de hoger beroepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat 45 parkeerplaatsen zijn voorzien voor auto’s, terwijl de parkeerbehoefte 50 parkeerplaatsen is, op de zitting ingetrokken.
De bestemming "Maatschappelijk"
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een bioscoop of filmtheater niet valt onder de bestemming "Maatschappelijk" en daarom in strijd is met het bestemmingsplan. [appellant] wijst er op dat in de planregels in de definitiebepaling van het begrip "maatschappelijke voorzieningen" het begrip "sociaal-culturele" wordt verbonden met het begrip "levensbeschouwelijke voorzieningen" door het woord "en". Het woord "en" wordt gebruikt om zinsdelen of begrippen aan elkaar te voegen. Gelet daarop is het volgens [appellant] de bedoeling van de planwetgever geweest om sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen als één voorziening te zien. De rechtbank heeft niet onderkend dat het begrip "sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen" te maken heeft met iemands achtergrond of levensfase en niet met cultuur in de zin van ontspanning. Een bioscoop of filmtheater valt daarom volgens [appellant] niet onder het begrip "maatschappelijke voorzieningen" en daarmee niet onder de bestemming "Maatschappelijk".
5.1. Ingevolge artikel 13.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
"(…)
3. Sociaal-culturele voorzieningen;
(…)."
In artikel 1 wordt onder het begrip "maatschappelijke voorzieningen" verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder begrepen in ieder geval een kinderdagverblijf en naschoolse opvang, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
5.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aula in gebruik zal worden genomen als filmtheater en niet als bioscoop. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat in de aanvraag is uitgegaan van een filmtheater. Verder is op de zitting door Visum Mundi, de vergunninghouder en eigenaar van het filmtheater, nader toegelicht dat de programmering meer arthouse films betreft dan kaskrakers en mainstream films. Verzoeker bestrijdt dit niet. Verder beschikt het gebouw over slechts één filmzaal met 120 stoelen.
In de planregels is geen aparte definitie opgenomen van het begrip "sociaal-culturele voorzieningen". Bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting dient voor de wijze waarop het begrip "sociaal-culturele voorzieningen" te worden uitgelegd, aansluiting te worden gezocht bij wat daaronder in het algemeen gangbare spraakgebruik wordt verstaan (vergelijk de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2373). Voor de invulling daarvan kan worden aangesloten bij het "Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal" (hierna: Van Dale). In Van Dale wordt onder het begrip "sociaal-cultureel" verstaan: "betrekking hebbend op de sociale en culturele aspecten van de maatschappij". Onder het begrip "sociaal" wordt onder meer verstaan: "betrekking hebbend op de menselijke samenleving, de menselijke maatschappij en de verhoudingen, het gezamenlijk leven, de vormen en toestanden daarin". Onder het begrip "cultureel" wordt onder meer verstaan: "aan de cultuur gewijd, gericht op de cultuur: (…) culturele instellingen, instituties (…)". Onder het begrip "cultuur wordt verder onder meer verstaan: "geheel van manifestaties, van kunst, ontspanning en vermaak". Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank gelet hierop terecht geconcludeerd dat het begrip "sociaal-culturele voorzieningen" zo moet worden begrepen, dat daaronder ook een culturele voorziening als een filmtheater moet worden verstaan.
[appellant] heeft erop gewezen dat in de definitiebepaling van het begrip "maatschappelijke voorzieningen" tussen "sociaal-culturele" en "levensbeschouwelijke voorzieningen" het woord "en" is opgenomen, hetgeen er volgens hem op duidt dat sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen als één geheel moet worden gelezen. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. De definitiebepaling bevat taalkundig een opsomming van vijf typen voorzieningen: educatieve voorzieningen, sociaal-medische voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
Het betoog faalt.
De horecavoorziening
6. [appellant] betoogt verder dat de aard, personele inzet en omvang van de beoogde horecavoorziening zodanig zijn, dat de horecavoorziening niet past onder het begrip "ondergeschikte horeca".
6.1. Uit de in artikel 1 van de planregels opgenomen definitiebepaling van maatschappelijke voorzieningen volgt, voorzover hier van belang, dat alleen horeca ten dienste van "sociaal-culturele voorzieningen" is toegestaan.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunninghouder geen aanvraag heeft ingediend voor zelfstandige horeca. Blijkens het besluit en de hierbij behorende reactie op zienswijzen, zijn uitsluitend horeca-activiteiten vergund die ondersteunend zijn aan het filmtheater. Visum Mundi heeft op de zitting nader toegelicht dat de horeca-activiteiten plaatsvinden in combinatie met de hoofdactiviteit, het vertonen van films. De horecavoorziening is uitsluitend geopend tijdens de openingstijden van het filmtheater en alleen te bereiken via de ingang van het filmtheater.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank daarom terecht overwogen dat de beoogde horeca ten dienste staat van het filmtheater.
Van de zijde van het college is op de zitting overigens opgemerkt dat als de horecavoorziening in de toekomst zelfstandig zou worden geëxploiteerd, het college zal bezien of aanleiding bestaat hiertegen vanwege niet toegestaan gebruik handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
Fietsparkeren
7. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een tekort van vijf fietsparkeerplaatsen.
7.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat op de zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat uitgaande van de "Nota Parkeernormen Wageningen 2015" 45 fietsparkeerplaatsen voorhanden moeten zijn. Verder zijn partijen het er over eens dat 40 nieuwe fietsparkeerplaatsen zijn gerealiseerd. Visum Mundi heeft aangegeven dat daarnaast gebruik mag worden gemaakt van 20 fietsparkeerplaatsen op het parkeerterrein van Hotel De Wereld. Gelet hierop wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan de fietsparkeernormen uit de "Nota Parkeernormen Wageningen 2015".
Overigens heeft Visum Mundi op zitting aangegeven dat indien niet zou kunnen worden beschikt over de 20 fietsparkeerplaatsen bij Hotel De Wereld, op het perceel voldoende ruimte aanwezig is om extra afgebakende parkeerplaatsen te realiseren.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024
490