ECLI:NL:RVS:2024:2465

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
202202671/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 10 augustus 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen. De rechtbank heeft op 13 april 2022 het beroep gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. In het incidenteel hoger beroep heeft de vreemdeling zich gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De Raad van State oordeelt dat dit incidenteel hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.

Wat betreft het hoger beroep van de staatssecretaris, oordeelt de Raad van State dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de vreemdeling op bepaalde punten in zijn asielrelaas vaag en tegenstrijdig heeft verklaard. Echter, de staatssecretaris had bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de vreemdeling de specifieke littekens die hij heeft genoemd moeten betrekken en motiveren waarom forensisch onderzoek al dan niet nodig was. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 worden vastgesteld.

Uitspraak

202202671/1/V3.
Datum uitspraak: 17 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.       [de vreemdeling],
appellanten
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 13 april 2022 in zaak nr. NL21.14018 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, advocaat te Beilen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1.       Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling, dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het incidenteel hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Het hoger beroep van de staatssecretaris
2.       Het hoger beroep van de staatssecretaris leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling op bepaalde punten in zijn asielrelaas vaag, summier en tegenstrijdig heeft verklaard. Dit neemt echter niet weg dat de staatssecretaris in dit geval bij de geloofwaardigheidsbeoordeling de kennelijk specifieke littekens had moeten betrekken en had moeten motiveren waarom nader forensisch onderzoek naar de littekens al dan niet nodig was. Dat heeft de staatssecretaris niet gedaan. Dit terwijl de vreemdeling van de littekens wel melding heeft gemaakt tijdens het nader gehoor en de onderzoeken van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht en heeft aangevoerd dat de vorm van de littekens en waar en hoe ze zijn aangebracht zijn asielrelaas ondersteunen.
2.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie hoger beroepen
3.       Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de door de vreemdeling gemaakte proceskosten in het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024
872