ECLI:NL:RVS:2024:2465
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 10 augustus 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen. De rechtbank heeft op 13 april 2022 het beroep gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. In het incidenteel hoger beroep heeft de vreemdeling zich gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De Raad van State oordeelt dat dit incidenteel hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
Wat betreft het hoger beroep van de staatssecretaris, oordeelt de Raad van State dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de vreemdeling op bepaalde punten in zijn asielrelaas vaag en tegenstrijdig heeft verklaard. Echter, de staatssecretaris had bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de vreemdeling de specifieke littekens die hij heeft genoemd moeten betrekken en motiveren waarom forensisch onderzoek al dan niet nodig was. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 worden vastgesteld.