202205050/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2022 in zaak nr. 21/5673 in het geding tussen:
[appellant]
en
de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Amsterdam (hierna: de deken).
Procesverloop
Bij uitspraak van 14 juli 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek van [appellant] om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De deken heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 december 2023, waar [appellant] en de deken, vertegenwoordigd door mr. S.M. de Waard, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] stelt recht te hebben op een schadevergoeding ter hoogte van € 24.999,00 van de deken. Hij stelt dat de deken in drie tuchtrechtelijke kwesties onjuist heeft gehandeld, waardoor hij schade heeft geleden.
2. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het verzoek om de deken te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding.
Achtergrond van het geschil
3. De deken heeft op verzoek van [appellant] op grond van artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet een advocaat aangewezen. De aangewezen advocaat, mr. Jaeger, heeft een advies opgesteld waarin hij [appellant] afraadt een vordering in te stellen op Global State Management (hierna: GSM). [appellant] heeft daarop een klacht ingediend tegen de advocaat op grond van artikel 46c, eerste lid, van de Advocatenwet. De deken heeft onderzoek naar de klacht gedaan en het dossier gesloten, omdat [appellant] niet reageerde op vragen. [appellant] heeft vervolgens een aantal keer om een andere advocaat gevraagd. De deken heeft de verzoeken afgewezen. [appellant] heeft daartegen beklag gedaan bij het Hof van Discipline (het hof). Het hof heeft de klacht tegen de deken afgewezen.
4. Volgens [appellant] is de aangewezen advocaat nalatig geweest om een vordering in te stellen tegen GSM. De deken heeft op 15 december 2010 het verzoek van [appellant] op grond van artikel 13 van de Advocatenwet om mr. Jaeger aansprakelijk te stellen, afgewezen. Hiertegen heeft [appellant] geen beklag gedaan bij het hof.
5. [appellant] heeft op grond van artikel 46c van de Advocatenwet een klacht ingediend tegen de deken van Midden-Nederland. Deze klacht is op 18 mei 2015 door het hof verwezen naar de deken van Amsterdam voor onderzoek. De klacht is niet behandeld door de Raad van Discipline, omdat [appellant] het griffierecht niet heeft voldaan.
De uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding van [appellant] aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om over dit verzoek te oordelen. Volgens de rechtbank heeft [appellant] het nalaten van de deken om aan verzoeken in tuchtrechtelijke procedures te voldoen of het afwijzen van die verzoeken aangewezen als schadeoorzaken. Dit zijn geen besluiten waartegen bij de bestuursrechter beroep kan worden ingesteld.
Hoger beroep
7. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de bestuursrechter bevoegd is om te beslissen op zijn verzoek om schadevergoeding. Daartoe stelt hij dat de deken een bestuursorgaan is en besluiten neemt op grond van de Advocatenwet. Door de beslissingen die de deken heeft genomen, dan wel niet heeft genomen, had hij geen toegang tot de burgerlijke rechter en daarmee heeft de deken gehandeld in strijd met fundamentele rechtsbeginselen.
Beoordeling van hoger beroep
8. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door [appellant] gestelde schadeoorzaken niet onder het bereik van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb vallen. De door de deken genomen beslissingen vloeien voort uit de taak van de deken in de tuchtrechtelijke procedure als bedoeld in paragraaf 4 van de Advocatenwet. Dit zijn geen voor bezwaar en beroep vatbare besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1603, onder 7.1). Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
10. De deken hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
299-1067