202301748/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2023 in zaak nr. 22/5844 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2022 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2022 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In deze zaak is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad terecht het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat [appellante] geen procesbelang meer heeft.
2. [appellante] heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) verzocht om inzage in de verwerking van haar persoonsgegevens. Tegen het besluit van het college op haar verzoek heeft [appellante] bezwaar gemaakt, waarvoor zij een toevoeging bij de raad heeft aangevraagd. De raad heeft die aanvraag bij besluit van 14 januari 2021 afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 3 juni 2021 ongegrond verklaard. [appellante] heeft tegen het besluit van 3 juni 2021 beroep ingesteld. Hiervoor heeft [appellante] een toevoeging aangevraagd, waar deze zaak op ziet.
3. Bij besluit van 18 februari 2022 heeft de raad ook deze aanvraag afgewezen omdat de bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat [appellante] mogelijk wel in aanmerking komt voor een adviestoevoeging zelfredzaamheid (hierna: Atz) na een diagnose van het Juridisch Loket. Na de diagnose van het Juridisch Loket van 10 maart 2022 heeft de raad op 15 maart 2022 alsnog een Atz aan [appellante] verleend. Bij uitspraak van 4 mei 2022 heeft de rechtbank het beroep van [appellante], waarvoor zij de voorliggende toevoeging had aangevraagd, ongegrond verklaard.
4. De raad heeft het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2022 bij besluit van 2 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellante] geen procesbelang meer heeft bij een reguliere toevoeging. De raad heeft erop gewezen dat voor de inmiddels beëindigde procedure aan haar een Atz is verleend. Bovendien zou bij verlening van een reguliere toevoeging een eigen bijdrage van [appellante] gevraagd worden, terwijl dat voor de Atz niet nodig is, aldus de raad.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
5. [appellante] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad de aanvraag om een reguliere toevoeging heeft afgewezen, maar later de Atz op basis van dezelfde informatie heeft verleend. Hieruit blijkt volgens [appellante] dat de Atz verschilt van een reguliere toevoeging. Zij betoogt dat zij daarom, ook na het verlenen van de Atz, procesbelang had bij het bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om een reguliere toevoeging. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij had kunnen verzoeken om de Atz om te zetten in een Toevoeging zelfredzaamheid (hierna: Tz), omdat zij daar geen belang bij had zolang de afwijzing van een reguliere toevoeging nog niet onherroepelijk was. Verder stelt zij dat de Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid niet voorziet in de toekenning van extra uren en de rechtbank daar ten onrechte aan voorbij is gegaan.
5.1. Naar het oordeel van de Afdeling had [appellante] ten tijde van het besluit op bezwaar van 2 augustus 2022 geen procesbelang meer omdat zij op basis van de Atz gefinancierde rechtsbijstand had gekregen voor een procedure die al was beëindigd. Voor [appellante] waren er ook geen financiële of andere gevolgen, als in plaats daarvan haar de reguliere toevoeging alsnog werd toegekend. De Afdeling kan het van de kant van [appellante] op de zitting gevoerde betoog dat haar advocaat haar kan factureren voor de extra werkzaamheden die niet zijn vergoed op grond van de Atz niet volgen. De Afdeling wijst erop dat de advocaat van [appellante] gehouden is om schade voor zijn cliënt te beperken en hij dat heeft nagelaten door geen Tz aan te vragen, zodat hij [appellante] niet kan factureren ter zake van de extra werkzaamheden. Verder is niet in geschil dat [appellante] geen extra uren had kunnen aanvragen ten tijde van het besluit van 2 augustus 2022. De raad heeft in dat kader terecht gewezen op artikel 31, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en de werkinstructie Eerste aanvraag extra uren. [appellante] had daarom geen reëel en actueel belang meer bij de toekenning van een reguliere toevoeging. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de raad het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024
154-1100