202306886/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 1 augustus 2023 is het verzoek van [appellante] tot verlaging van het verschuldigde instellingscollegegeld voor de bachelor Mathematics tot de hoogte van het wettelijk collegegeld over het studiejaar 2023-2024 afgewezen.
Bij beslissing van 26 september 2023 heeft het CvB het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft het beroep ter zitting behandeld op 20 december 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. F. Donner, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft zich voor studiejaar 2023-2024 ingeschreven voor de bacheloropleiding Mathematics aan de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: de VU). Zij heeft de VU gevraagd om instellingscollegegeld ter hoogte van het wettelijk collegegeld te mogen betalen over studiejaar 2023-2024.
De beslissing van 1 augustus 2023
2. De VU heeft het verzoek van [appellante] tot verlaging van het verschuldigde instellingscollegegeld voor de bachelor Mathematics over studiejaar 2023-2024 bij beslissing van 1 augustus 2023 afgewezen. De VU heeft erop gewezen dat [appellante] een nationaliteit van buiten de Europese Economische Ruimte heeft en daarom instellingscollegegeld moet betalen. [appellante] heeft op 3 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 1 augustus 2023.
De beslissing van 26 september 2023
3. Het CvB heeft het door [appellante] gemaakte bezwaar bij beslissing van 26 september 2023 ongegrond verklaard. Volgens de Geschillencommissie, onderschreven door het CvB, heeft [appellante] geen redenen genoemd op grond waarvan het onverkort toepassen van de Regeling Aanmelding en Inschrijving 2023 (hierna: de RAI) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in artikel 16 van de RAI. [appellante] heeft beroep ingesteld bij de Afdeling tegen de beslissing van 26 september 2023.
Het betoog van [appellante]
4. Ingevolge artikel 16 van de RAI kan van de RAI worden afgeweken wanneer toepassing van die regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Volgens [appellante] moet in dit geval van het instellingscollegegeld tarief in de RAI worden afgeweken omdat zij bij de VU problemen heeft ondervonden om zich in te schrijven voor studiejaar 2022-2023, die maken dat het onrechtvaardig zou zijn om haar in studiejaar 2023-2024 het volledige instellingscollegegeld tarief te laten betalen.
4.1. [appellante] licht toe dat zij op 26 juli 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de VU van 13 mei 2022, inhoudende dat zij nog moest aantonen dat zij voldeed aan de ingangseisen voor de bacheloropleiding Mathematics voordat zij kon worden toegelaten, en dat het CvB geen duidelijkheid heeft verschaft over haar bezwaar vóór 1 september 2022. Omdat [appellante] afkomstig is uit een land buiten de Europese Economische Ruimte, zij een onderwijsinstelling als referent nodig had om in aanmerking te komen voor een studievisum en zij voor studiejaar 2022-2023 niet kon worden ingeschreven aan de VU, is zij ingeschreven gebleven aan de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA). Om te voorkomen dat de VU betaling van collegegeld zou eisen heeft zij haar verzoek tot toelating medio september 2022 ingetrokken.
[appellante] heeft zich vervolgens voor studiejaar 2023-2024 opnieuw aangemeld voor de bachelor Mathematics en ook ditmaal werd van haar geëist dat zij zou aantonen dat zij voldeed aan de ingangseisen voor de bacheloropleiding Mathematics. In reactie op het bezwaar dat [appellante] heeft gemaakt tegen deze beslissing, werd aangegeven dat het bericht waartegen zij bezwaar heeft gemaakt geen appellabel besluit betrof. Haar is uitgelegd dat het wel mogelijk is om de VU te verzoeken haar vrij te stellen van de eis om aan te tonen dat zij wiskunde B op VWO 6-niveau heeft afgesloten. Dit heeft [appellante] gedaan, wat ook heeft geleid tot een vrijstelling.
4.2. [appellante] stelt zich op het standpunt dat, indien adequaat was gehandeld naar aanleiding van haar bezwaar van 26 juli 2022, er nog vóór 1 september 2022 duidelijkheid zou zijn geweest over haar verzoek tot toelating en dat zij in dat geval nog voor studiejaar 2022-2023 ingeschreven had kunnen worden aan de VU. De onzorgvuldige gang van zaken heeft ertoe geleid dat zij voor studiejaar 2022-2023 een aanzienlijk hoger bedrag aan collegegeld heeft betaald, nu zij aan de UvA een hoger bedrag heeft betaald voor de masteropleiding waarvoor zij stond ingeschreven dan zij aan de VU zou hebben betaald. Daar komt bij dat zij voor niets nog een jaar aan de UvA heeft gestudeerd en daarom heeft betaald voor een opleiding waar zij niets mee wil, en dat zij hiervoor haar financiële buffer heeft moeten inzetten, waardoor zij nu financieel in de knel komt. [appellante] vindt daarom dat zij voor studiejaar 2023-2024 het wettelijk collegegeld tarief moet betalen in plaats van het instellingscollegegeldtarief. Zij vindt dat het CvB in ieder geval het verschil tussen het instellingscollegegeldtarief dat zij heeft betaald aan de UvA in studiejaar 2022-2023 en het instellingscollegegeldtarief dat zij had betaald als zij dat studiejaar had gestudeerd aan de VU in het bachelorprogramma Mathematics als korting op het instellingscollegegeldtarief moet geven.
Het standpunt van het CvB
5. Het CvB stelt zich op het standpunt dat [appellante] een nationaliteit van buiten de Europese Economische Ruimte heeft en daarom instellingscollegegeld moet betalen. De hardheidsclausule, neergelegd in artikel 16 van de RAI, kan volgens het CvB in beginsel worden ingezet voor het in rekening brengen van een verlaagd tarief voor het instellingscollegegeld. De enkele omstandigheid dat het door [appellante] ingediende bezwaar in 2022 volgens haar niet zorgvuldig genoeg is behandeld vormt naar het oordeel van het CvB echter geen omstandigheid die tot onverkorte toepassing van de hardheidsclausule leidt.
5.1. Het CvB merkt in dit kader ook op dat [appellante] er zelf voor heeft gekozen om zich voor studiejaar 2022-2023 bij de UvA in te schrijven voor een masteropleiding, waarvoor doorgaans een hoger bedrag aan instellingscollegegeld wordt geheven dan voor een bacheloropleiding. De eventueel financieel nadelige gevolgen kan [appellante] naar de mening van het CvB vervolgens niet bij de VU neerleggen. Het CvB merkt verder op dat [appellante] zich niet had hoeven inschrijven voor studiejaar 2022-2023, maar ook op basis van de door haar in 2020 afgeronde bacheloropleiding een zoekjaar aan had kunnen vragen bij de IND.
5.2. Het CvB wijst er tot slot op dat het bezwaar tegen de beslissing van 13 mei 2022 bij beslissing van 30 november 2023 niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend en geen overmacht is aangetoond.
Beoordeling van het beroep
6. Ingevolge artikel 7.46, vijfde lid, van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, stelt het instellingsbestuur regels vast over het instellingscollegegeld. Dit heeft de VU gedaan in de RAI. In de RAI is opgenomen dat het instellingscollegegeld tarief voor de bacheloropleiding Mathematics voor studiejaar 2023-2024 voor niet-EU/EER-studenten 12.900 euro bedraagt. In artikel 16 van deze regeling is opgenomen dat kan worden afgeweken van de RAI indien toepassing van de regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De Afdeling is van oordeel dat het CvB zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat een eventuele onzorgvuldigheid met betrekking tot het bezwaar tegen de beslissing van 13 mei 2022 niet maakt dat het onverkort toepassen van de RAI dit studiejaar leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze procedure leent zich niet voor vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van eventuele onzorgvuldigheid met betrekking tot haar verzoek om inschrijving bij de VU voor het studiejaar 2022-2023. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
938