202306783/1/A2.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], woonplaats kiezend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 1 juni 2023 heeft de examencommissie Academie Bestuur, Recht en Ruimte van Saxion Hogeschool het verzoek van [appellante] om een extra toetskans voor de modulen ‘Strafrecht’ en ‘Nederland binnen Europa en de wereld’, afgewezen.
[appellante] heeft tegen deze beslissing administratief beroep ingesteld bij het CBE.
Bij beslissing van 5 juli 2023 heeft de examencommissie, naar aanleiding van een getroffen minnelijke schikking, [appellante] voorwaardelijk in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een extra toetskans voor de modulen ‘Strafrecht’ en ‘Nederland binnen Europa en de wereld’. Naar aanleiding hiervan heeft [appellante] het administratief beroep ingetrokken, maar zij heeft het CBE wel verzocht om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Bij beslissing van 10 oktober 2023 heeft het CBE beslist op het verzoek van [appellante] om een proceskostenveroordeling en dat verzoek afgewezen.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Naar aanleiding van het ingediende beroep bij het CBE heeft de examencommissie op 3 juli 2023 en op 5 juli 2023 gesprekken met [appellante] gevoerd. Hieruit is een schikking gekomen waarvan de uitkomst bij beslissing van 5 juli 2023 op papier is gezet. Bij deze beslissing heeft de examencommissie [appellante] voorwaardelijk in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een extra toetskans voor de modulen ‘Strafrecht’ en ‘Nederland binnen Europa en de wereld’. Op 13 juli 2023 heeft [appellante] het administratief beroep ingetrokken, waarbij zij heeft aangegeven dat het verzoek om toekenning van de proceskostenvergoeding ongewijzigd in stand blijft. Bij de beslissing van 10 oktober 2023 heeft het CBE hierop beslist en dat verzoek afgewezen.
Gronden
3. [appellante] heeft drie beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissing van het CBE van 10 oktober 2023. Als eerste voert [appellante] aan dat in strijd met artikel 7:18 van de Awb een te korte termijn bij de uitnodiging voor de hoorzitting in acht is genomen. Ten tweede voert [appellante] aan dat het CBE in zijn beslissing van 10 oktober 2023 ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Als laatste voert [appellante] aan dat het CBE in zijn beslissing van 10 oktober 2023 haar beroepsgrond in administratief beroep over artikel 13 van de Onderwijs- en Examenregeling onbesproken heeft gelaten.
Beoordeling
4. Niet in geschil is dat de uitnodiging voor de hoorzitting op 5 oktober 2023 door het CBE op 27 september 2023 aan de gemachtigde van [appellante] is verzonden. [appellante] werpt op zichzelf terecht op dat tussen de uitnodiging voor de hoorzitting en het tijdstip waarop deze plaatsvond niet veel tijd zat. Dit leidt in dit geval echter niet tot vernietiging van de beslissing van 10 oktober 2023. Naar het CBE onweersproken heeft gesteld, heeft [appellante] geen bezwaar gemaakt tegen de korte termijn en is de gemachtigde van [appellante] op de hoorzitting verschenen. Verder heeft de gemachtigde van [appellante], gelijktijdig met de melding dat hij aanwezig zal zijn op de hoorzitting, aanvullende stukken bij het CBE ingediend. Onder deze omstandigheden, kan niet worden gezegd dat [appellante] in haar processuele belangen is geschaad. Daarbij is ook van belang dat [appellante] haar administratief beroep heeft ingetrokken en de beslissing van 10 oktober 2023 alleen gaat over het verzoek om een proceskostenvergoeding.
Dit betoog faalt.
5. De Afdeling overweegt dat in geval van een schikking in de fase van administratief beroep en een intrekking van dat administratief beroep er door het CBE geen inhoudelijke beoordeling meer hoeft te worden gegeven over het administratief beroep. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1330, ligt in de rede om, analoog aan het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb, ook voor de fase van administratief beroep de mogelijkheid aan te nemen dat het CBE kan voorzien in een proceskostenvergoeding, indien een schikking is getroffen, het administratief beroep wordt ingetrokken en vervolgens door de student om een vergoeding van proceskosten wordt verzocht, en verder aan bijkomende voorwaarden is voldaan. Voor deze bijkomende voorwaarden neemt de Afdeling artikel 7:28 van de Awb in ogenschouw, omdat die bepaling betrekking heeft op het administratief beroep. Volgens het tweede lid van dat artikel worden de kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het administratief beroep, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ook om in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding in geval van een getroffen schikking en intrekking van het administratief beroep, moet zowel sprake zijn van een "herroeping" in de zin van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb, als van "aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid" in de zin van dat artikellid. 6. De Afdeling ziet geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenveroordeling. Weliswaar kan de uitkomst van de schikking worden aangemerkt als een herroeping van de beslissing van 1 juni 2023, omdat het rechtsgevolg (het niet krijgen van een extra toetskans) is gewijzigd, maar die herroeping houdt naar het oordeel van de Afdeling geen verband met een aan de examencommissie te wijten onrechtmatigheid. Blijkens de verweerschriften van de examencommissie en het CBE waren ten tijde van het nemen van de beslissing van 1 juni 2023 geen bijzondere omstandigheden bij de examencommissie bekend. Voor het herzien van de beslissing van 1 juni 2023 was de situatie met betrekking van de studievoortgang van [appellante] op 5 juli 2023 bepalend. Er is op dat moment uit coulance naar een minnelijke oplossing gezocht om [appellante] onder het stellen van de voorwaarde van het behalen van de module "Arbeidsrecht" alsnog in de gelegenheid te stellen haar propedeuse te behalen. De examencommissie heeft dus op grond van het eerst op 5 juli 2023 bekende belang van de studievoortgang van [appellante] de beslissing van 1 juni 2023 herroepen. De herroeping is daarom niet te wijten aan een onrechtmatigheid in de besluitvorming van de examencommissie, maar het gevolg van een uit coulance genomen beslissing om tegemoet te komen aan de belangen van [appellante]. Omdat aan één van de voorwaarden van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb niet is voldaan, is het CBE terecht niet over gegaan tot een proceskostenvergoeding.
Dit betoog faalt eveneens.
De derde beroepsgrond van [appellante] behoeft geen bespreking nu zij het administratief beroep heeft ingetrokken na het treffen van een schikking en het CBE, zoals in de eerste volzin van overweging 5 is overwogen, daarom geen inhoudelijke beoordeling hoeft te geven van het administratief beroep.
Ook dit betoog faalt.
Slotsom
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
97-836
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep
Afdeling 7.3. Bijzondere bepalingen over administratief beroep
Artikel 7:18
1. Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.
2. Het beroepsorgaan legt het beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbende ter inzage.
[…]
Artikel 7:28
[…]
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
[…]
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Afdeling 8.2.6. Uitspraak
Artikel 8:75a
1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
[…]