202307515/1/R1 en 202307515/2/R1.
Datum uitspraak: 12 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. [appellant], wonend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen.
2. het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 26 oktober 2023 in zaak nrs. 23/1358 en 23/2344 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het college aan Holikiday B.V. (hierna: Holikiday) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zorggebouw op het perceel aan de Dunantstraat 11 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 mei 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, na het bij besluit van 15 april 2022 ongegrond te hebben verklaard, opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2023 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 22 juni 2021 onder aanvulling van de motivering opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en Holikiday hebben een zienswijze op het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 21 december 2023.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant], Holikiday en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 mei 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.N. van den Heykant, advocaat te Arnhem, vergezeld van ing. F. Beerens MSc, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Dotsios, advocaat te Eindhoven, mr. P.H.C. van Meerten en O. van Maanen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Holikiday, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en R.[gemachtigde B], bijgestaan door mr. R.J.M.M. Metsemakers, advocaat te Urmond, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 februari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toepassing artikel 8:86 van de Awb
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. [appellant], het college en Holikiday hebben ter zitting van de voorzieningenrechter desgevraagd te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb inzake de hoger beroepen van het college en [appellant]. De voorzieningenrechter zal daarom niet alleen op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening beslissen, maar ook uitspraak doen in de hoofdzaak.
Inleiding
3. Holikiday heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een zorggebouw op het perceel, waar eerder een schoolgebouw stond. Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Geleen-Zuid" (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Ten eerste is op basis van het bestemmingsplan de maximale bouwhoogte op het perceel 8 m. Het bouwplan voorziet in een gebouw van 3 bouwlagen met een hoogte van 9,33 m en een liftschacht van 10,24 m. Ten tweede heeft het bouwvlak op basis van het bestemmingsplan een oppervlakte van 816 m². Met het bouwplan wordt de oppervlakte aan bebouwing 876 m². Tot slot is in het bouwplan het voorziene zorgcomplex een kwartslag gedraaid ten opzichte van het bouwvlak in het bestemmingsplan. Door de draaiing valt 486 m² van de bebouwing binnen het bouwvlak in het bestemmingsplan en 390 m² buiten dat bouwvlak.
4. Het college heeft - voor zover hier relevant - met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor afwijking van het bestemmingsplan.
5. [appellant] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie]. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Hij vindt dat door het bouwplan zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast.
Aangevallen uitspraak
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het zorggebouw wat betreft maat en schaal passend is in de omgeving. Vanwege het ontbreken van een stedenbouwkundige motivering heeft het college volgens de rechtbank geen volwaardige belangenafweging kunnen maken. Verder achtte de rechtbank het aangewezen dat er een voorschrift voor het plaatsen van leibomen aan de vergunning wordt verbonden.
Het besluit van 21 december 2023
7. Met het besluit van 21 december 2023 heeft het college gevolg gegeven aan de uitspraak van 26 oktober 2023 en opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist. Het heeft het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 22 juni 2021, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Het college heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat de totale bouwmassa en -hoogte in relatie tot de afstand van het perceel van [appellant] aanvaardbaar is, onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige van 12 december 2023 (hierna: het advies van de stedenbouwkundige). Verder is in dat besluit een voorschrift voor het planten van leibomen aan de vergunning toegevoegd. [appellant] heeft tegen dit besluit gronden ingediend. Dit besluit wordt geacht mede onderwerp te zijn van dit geding, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
Het hoger beroep van het college
8. Het college voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het geen volwaardige belangenafweging heeft kunnen maken vanwege het ontbreken van een stedenbouwkundige motivering. Het college wijst erop dat bij zogenoemde "kruimelgevallen" geen goede ruimtelijke onderbouwing is vereist, maar alleen een ruimtelijke motivering. In dat verband brengt het college verder naar voren dat het bij toepassing van de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte heeft.
8.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, inderdaad beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8.2. In het besluit van 8 mei 2023 is over de ruimtelijke aanvaardbaarheid opgenomen dat het zorggebouw, wat betreft maat en schaal, passend is in de omgeving. Daarin staat dat de bouwhoogte van het bouwplan 9,33 m is en dat dit vergelijkbaar is met de maximale bouwhoogte van de omliggende woningen. Verder staat daarin dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het gebouw 4,79 m is en dat dit vergelijkbaar is met de afstand tussen de omliggende woningen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee sprake is van een summiere stedenbouwkundige onderbouwing van het bouwplan. Uit deze summiere onderbouwing kan niet worden afgeleid dat het bouwplan aansluit bij de bestaande omgeving. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat het college een zelfstandige stedenbouwkundige afweging heeft gemaakt. In dat kader acht de voorzieningenrechter van belang dat met het bouwplan de overschrijding ten opzichte van het bouwvlak 390 m² is en dat de afwijking van het plan daarmee niet gering is. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan om stedenbouwkundige redenen aanvaardbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant]
9. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de inbreuk op zijn privacy en de schaduwwerking als gevolg van het bouwplan. Hij stelt dat er op de eerste en tweede verdieping van het appartement diverse ramen zijn die vanaf een korte afstand direct inkijk geven op zijn perceel. Verder stelt hij dat er vanaf 19:00 uur in de avond in zijn achtertuin helemaal geen zon meer is. Daarbij had het college volgens hem ook moeten betrekken dat hij voornemens is zonnepanelen op het dak van de garage te plaatsen.
9.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan niet leidt tot een ernstige aantasting van de privacy. Het college mocht daarbij betrekken dat [appellant] in een stedelijke omgeving woont, waar enige inkijk te verwachten is. Daarbij komt dat deze inkijk beperkt is, omdat uit het bouwplan volgt dat van de zes ramen van waaruit zicht is op het perceel van [appellant] er vier in de hobbyruimten en twee in het trappenhuis zijn gesitueerd. Deze ruimtes worden in de regel beperkter gebruikt dan woon- of slaapkamers. Bovendien is er alleen inkijk op de tuin van [appellant] en niet in zijn woning.
Verder heeft Pouderoyen Tonnaer op 31 maart 2023, in opdracht van Holikiday, een bezonningsstudie uitgevoerd. Daaruit komt weliswaar naar voren dat er enige schaduwwerking is op het perceel van [appellant] als gevolg van het plan, maar daaruit komt ook naar voren dat ruimschoots aan de zogeheten zware TNO-norm wordt voldaan. [appellant] heeft de bezonningsstudie niet bestreden. Verder is ook onderzoek gedaan naar de opbrengst van eventuele zonnepanelen. Daaruit komt naar voren dat het verschil in opbrengst ten opzichte van de situatie dat het schoolgebouw er stond slechts 64 kWh is, een gering verschil. Het college heeft zich, gelet op het vorenstaande, op het standpunt mogen stellen dat de invloed van het bouwplan op de bezonning van het perceel van [appellant] niet zodanig is dat het bouwplan op dit punt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat leidt. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog slaagt niet.
Gronden tegen het besluit van 21 december 2023
10. Voor zover de gronden die zijn aangevoerd in het incidenteel hoger beroep ook moeten worden geacht gericht te zijn tegen het besluit van 21 december 2023, slagen deze evenmin, gelet op wat onder 9.1 is overwogen.
Verdwijnen groenstrook
11. [appellant] heeft aangevoerd dat door het realiseren van de parkeerplaatsen, een stuk groen moet worden verwijderd.
11.1. Het college heeft toegelicht dat bij de inrichting van de parkeerplaatsen zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met het bestaande groen en dat het groen dat als gevolg van het plan verdwijnt, wordt gecompenseerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het verlies aan groen zodanig is dat het college daar een groter gewicht aan had moeten toekennen dan het heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige motivering
12. [appellant] voert aan dat ook met de stedenbouwkundige motivering die het college aan het nieuwe besluit ten grondslag heeft gelegd, de aanvaardbaarheid van het bouwplan ten opzichte van zijn perceel onvoldoende gemotiveerd is. [appellant] heeft een "second opinion" stedenbouwkundige beoordeling van Leef Omgevingsadvies van 4 april 2024 overgelegd (hierna: de second opinion). De second opinion die [appellant] heeft ingebracht, brengt een aantal argumenten in tegen het advies van de stedenbouwkundige. In de second opinion staat dat het zorggebouw in tegenstelling tot grondgebonden woningen een diepte heeft van 24 m, terwijl woningen op grond van het bestemmingsplan een diepte mogen hebben van 15 m. Verder staat daarin dat in afwijking van de bestaande bebouwing het complex 3 bouwlagen krijgt, terwijl het schoolgebouw 2 bouwlagen en een hoogte van 8 m had. Daardoor wordt, volgens de second opinion, vanuit stedenbouwkundig oogpunt een nieuwe vorm en typologie geïntroduceerd die niet passend is in de omgeving. Ook staat in de second opinion dat het terugliggende deel van het zorggebouw niet vergelijkbaar is met een bijgebouw en dat dit stedenbouwkundig leidt tot het toevoegen van een bouwmassa die niet passend is in de structuur van de straat. Tot slot wordt erop gewezen dat een zorggebouw, in tegenstelling tot een school, 24 uur per dag en 7 dagen per week in gebruik is.
12.1. In het advies van de stedenbouwkundige staat dat in het bouwplan rekening is gehouden met de dieptes van de omliggende woningen, in die zin dat de bouwdiepte (15 m) die voor woningen geldt aan deze straat ook is toegepast voor een deel van het gebouw. Na een diepte van 15 m wordt het resterende deel van het nieuwe gebouw aan de achterzijde op 2,5 meter extra afstand van de tuin van de woning van [appellant] gesitueerd. Daarmee vormt de diepte van het nieuwe gebouw, hoewel die groter is dan die van de reguliere woningen, geen belemmering ten opzichte van de bestaande woningen. Over de draaiing ten opzichte van het bouwvlak staat in het advies van de stedenbouwkundige dat dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is om de rooilijn in de straat te sluiten en de afstand tot de woningen, gelegen aan de achterzijde van het perceel, te vergroten.
Over de relatie tot de directe omgeving staat in het advies van de stedenbouwkundige dat rekening is gehouden met de omliggende woningen door een vergelijkbare breedte van de gevelopbouw te hanteren. De gevelbreedte van de twee delen van het gebouw met een terugliggende entree is namelijk 14 m. Dat sluit aan op de breedte van de panden aan de overzijde.
Verder wordt in het advies ook ingegaan op de bouwhoogte. Deze is niet veel hoger dan de woningen in de straat, die een bouwhoogte van
9 m mogen hebben. In het advies van de stedenbouwkundige is ook opgenomen dat de derde bouwlaag van het zorggebouw zo wordt vormgegeven dat een visuele verlaging van de goot wordt gerealiseerd, door onder meer ander materiaal te kiezen. Daardoor zal het aanzicht vergelijkbaar zijn met een constructie die bestaat uit twee lagen en een kap.
12.2. De Afdeling is van oordeel dat de argumenten die in de second opinion zijn ingebracht onvoldoende zijn om te oordelen dat het college zich niet op het advies van de stedenbouwkundige mocht beroepen. Het college heeft beleidsruimte bij de beantwoording van de vraag of het een bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar acht. In het advies van de stedenbouwkundige is uitgebreid uiteengezet waarom de afwijking van het bestemmingsplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is. In de second opinion is niet betoogd dat niet is uitgegaan van alle relevante feiten en omstandigheden, dat het advies onzorgvuldigheden bevat, noch dat stedenbouwkundige principes zijn veronachtzaamd. In de second opinion wordt het bouwplan weliswaar stedenbouwkundig anders gewaardeerd dan in het advies van de stedenbouwkundige, maar dit verschil in waardering betekent nog niet dat dit advies niet deugdelijk is. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat in het bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen" op het perceel rust. Binnen die bestemming is een woonzorggebouw toegestaan. Op dit punt wordt dus niet afgeweken van het bestemmingsplan. Het college moet wel motiveren waarom de afwijking van de maatvoering en de situering in het bestemmingsplan aanvaardbaar is. De motivering die het college daarvoor heeft gegeven, acht de voorzieningenrechter afdoende. Dit betekent dat het college zich met het advies van de stedenbouwkundige op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan geen afbreuk doet aan de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit. In dat kader acht de voorzieningenrechter nog van belang dat het bestemmingsplan reeds een gebouw met een diepte van 40 m toestond, waardoor de vergelijking in de second opinion met de omliggende woningen niet zonder meer opgaat. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de totale bouwmassa en -hoogte in relatie tot de afstand van het perceel van [appellant] stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Voorschrift leibomen
13. [appellant] voert aan dat het voorschrift over de leibomen niet duidelijk is. Volgens hem is ten eerste niet duidelijk of de afstand van de leibomen tot de erfgrens 2,5 m moet zijn. Verder is volgens hem geen maximale hoogte aangegeven voor de bomen, waardoor de bomen kunnen zorgen voor schaduwwerking in zijn tuin. Volgens [appellant] is het plaatsen van de leibomen tegen de erfgrens verder in strijd met 5:42, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna het BW). In dat artikel is bepaald dat het niet geoorloofd is om binnen 2 m van de grenslijn van een anders erf bomen te hebben, tenzij de eigenaar daar toestemming voor geeft. Die toestemming heeft hij niet gegeven.
13.1. Het college heeft toegelicht dat de maximale afstand van 2,5 m in het voorschrift betrekking heeft op de afstand tussen de stammen van de bomen onderling. Het voorschrift geeft geen regels over de afstand van de bomen tot de erfgrens. In artikel 4.12c van de Algemene Plaatselijke Verordening Sittard-Geleen (APV) is een bepaling opgenomen waarmee wordt afgeweken van hetgeen in beginsel geldt op grond van artikel 5:42 van het BW. In dat artikel van de APV is namelijk bepaald dat een afstand van 50 cm tot de perceelsgrens is toegestaan. [appellant] heeft tijdens de zitting te kennen gegeven dat de bepaling, gelet op deze toelichting van het college, bij nader inzien alsnog duidelijk is. Over de hoogte van de leibomen overweegt de voorzieningenrechter dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het niet noodzakelijk is een voorschrift over de maximale hoogte op te nemen. Indien er onaanvaardbare hinder wordt veroorzaakt door de hoogte van de bomen, kan dit in onderling overleg tussen de buren afgestemd worden. Dat hebben partijen ter zitting ook beaamd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. Het hoger beroep van het college en het incidenteel hoger beroep van [appellant] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 21 december 2023 is eveneens ongegrond.
15. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
16. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 december 2023 ongegrond;
III. wijst het verzoek af;
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Knol
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024
703-1036