ECLI:NL:RVS:2024:2341

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
202300156/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de vreemdeling, verzoekster, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 24 maart 2023 het bezwaar van de vreemdeling opnieuw ongegrond verklaard, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag die hem opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De vreemdeling heeft op 25 januari 2023 de staatssecretaris in gebreke gesteld en op 23 februari 2023 het beroep ingesteld. Na een maand heeft de staatssecretaris een nieuw besluit genomen, waarin hij vaststelde dat hij over 42 dagen een dwangsom aan de vreemdeling verschuldigd was. Vervolgens heeft de vreemdeling het beroep ingetrokken.

De vreemdeling heeft de Afdeling verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die zij heeft gemaakt in verband met het beroep. De Afdeling oordeelt dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de staatssecretaris aan de vreemdeling tegemoet is gekomen. De Afdeling wijst erop dat, hoewel de uitspraak van de rechtbank van 13 december 2022 later is vernietigd, de staatssecretaris op het moment van het instellen van het beroep in gebreke was. Dit betekent dat de vreemdeling het beroep terecht heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.

Uitspraak

202300156/2/V1
Datum uitspraak: 6 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht).
Procesverloop
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaar tegen een afwijzing van een aanvraag om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij brief van 29 maart 2023 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft bij besluit van 24 maart 2023 opnieuw het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. Dat besluit heeft hij genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 december 2022 in zaak nr. NL21.4820. De rechtbank heeft in die uitspraak de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling te nemen. De vreemdeling heeft de staatssecretaris op 25 januari 2023 in gebreke gesteld en zij heeft op 23 februari 2023 het beroep ingesteld. Ruim een maand later heeft de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar genomen. Daarin heeft hij vastgesteld dat hij over 42 dagen een dwangsom aan de vreemdeling verschuldigd is. Vervolgens heeft de vreemdeling het beroep ingetrokken.
1.1.    Voor een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling kan aanleiding bestaan als de staatssecretaris aan de vreemdeling tegemoetgekomen is. Gelet op de weergave onder 1 is de Afdeling van oordeel dat die situatie zich hier voordoet. Dat de Afdeling bij uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189, de uitspraak van de rechtbank van 13 december 2022 heeft vernietigd, en daarmee de rechtsgrondslag voor de opgelegde termijn is komen te vervallen, zoals de staatssecretaris betoogt, doet daar niet aan af. Dat neemt namelijk niet weg dat de staatssecretaris op het moment dat verzoekster het beroep instelde in gebreke was, en zij dat beroep dus terecht heeft ingesteld.
2.       De staatssecretaris moet de in verband met het beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het beroepschrift). Het beroep gaat uitsluitend over het door de staatssecretaris niet tijdig nemen van het besluit op het bezwaar. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Lange
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024
999