202400503/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 14 augustus 2023 heeft de examencommissie van de faculteit der Geneeskunde van de Vrije Universiteit (hierna: de examencommissie) het verzoek van [appellant] om een extra herkansing voor het onderdeel Klinisch Redeneren (KR) van het vak Stationstoets B3 (STAT) afgewezen.
Bij beslissing van 15 december 2023 heeft het CBE het door [appellant] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 maart 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.F. Bakker, advocaat te Amsterdam, en het CBE, vertegenwoordigd door drs. A.M. van Donk, zijn verschenen. Tevens is de examencommissie, vertegenwoordigd door mr. drs. A.E.M. Boogerman, op de zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is in 2020 begonnen met de bacheloropleiding Geneeskunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Aan het eind van het studiejaar 2022-2023 had [appellant] nog twee onderwijseenheden openstaan, namelijk de Landelijke Voortgangstoets (hierna: VGT) en de Stationstoets B3, waardoor hij zijn bacheloropleiding niet kon afronden. De onderwijseenheid VGT is een landelijke toets die op vier vastgestelde momenten door een externe organisatie aan universiteiten wordt aangeboden.
2. Om zijn bacheloropleiding in het derde studiejaar af te kunnen ronden heeft [appellant] op 10 augustus 2023 een verzoek voor een extra herkansing voor onderdeel KR van de onderwijseenheid Stationstoets B3 ingediend.
3. Op 27 september 2023 heeft [appellant] de VGT behaald.
Besluitvorming
4. Aan de beslissing om het verzoek van [appellant] af te wijzen heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat een extra herkansing voor een tentamen op grond van artikel 3.5, vierde lid, van de Onderwijs- en Examenregeling bachelor geneeskunde voor het studiejaar 2022-2023 (hierna: de OER) alleen kan worden geboden als er nog één onderdeel van de bacheloropleiding openstaat én de student geen reguliere kans in het lopende studiejaar meer kan benutten om dat onderdeel te behalen. Toen de examencommissie op 14 augustus 2023 de beslissing nam, voldeed [appellant] niet aan deze voorwaarde. Hij had op dat moment namelijk nog twee onderwijseenheden niet behaald. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden heeft de examencommissie niet zwaarwegend genoeg geacht om een uitzondering te maken. Deze beslissing is door het CBE in administratief beroep gehandhaafd.
Gronden van beroep
5. [appellant] is het hier niet mee eens. Hij betoogt dat de beslissing om de extra herkansingsmogelijkheid af te wijzen onjuist is en onvoldoende gemotiveerd. Als gevolg van deze afwijzing moet [appellant] nu het gehele jaar ingeschreven staan, collegegeld betalen en wachten tot hij de onderwijseenheid aan het eind van het studiejaar kan herkansen. Verder is er onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. [appellant] ervaart veel stress bij de mondelinge tentaminering van de Stationstoets B3. Die stress wordt veroorzaakt doordat Nederlands zijn tweede taal is. Uit de beslissing blijkt onvoldoende dat al deze factoren zijn meegewogen. Er wordt geen maatwerk geboden waardoor de gevolgen onevenredig voor hem zijn, aldus [appellant].
Overwegingen
5.1. Artikel 3.5, vierde lid, van de OER luidt:
"4. De examencommissie kan de student op verzoek een extra gelegenheid bieden om een tentamen af te leggen, indien de student:
a. alle onderwijseenheden om te voldoen aan de eisen van het examen heeft behaald op één na, en;
b. aan alle in het lopende studiejaar aangeboden tentamengelegenheden van de betreffende onderwijseenheid zonder succes heeft deelgenomen, tenzij deelname om zwaarwegende redenen niet mogelijk was.
[…]"
5.2. Ter zitting heeft het college toegelicht dat artikel 3.5, vierde lid, van de OER de uitwerking is van zogenoemd veegbeleid. Dit beleid is bedoeld om studenten die nog één onderdeel open hebben staan in de gelegenheid te stellen dit onderdeel in het lopende studiejaar te herkansen. Wanneer zij slagen voor dit onderdeel vóór 1 september, en dus voor de start van het volgend studiejaar, kunnen zij alsnog 1 september met de master starten. Ter zitting heeft het CBE toegelicht dat de laatste week van augustus een zogenoemde veegweek is waarin in een korte periode de mogelijkheid wordt geboden om extra te herkansen.
5.3. Ten tijde van de beslissing van de examencommissie had [appellant] nog twee vakken openstaan, namelijk het onderdeel KR van de stationstoets B3 en de VGT. De VGT is een onderdeel van het bachelor-curriculum van de opleiding. Voor de VGT worden elk jaar landelijk vier toetsmomenten aangeboden, maar in verband met een minor in het eerste semester van bachelorjaar 3 zijn bij de Vrije Universiteit de twee toetsmomenten in het curriculum opgenomen in het tweede semester, namelijk een toetsmoment in februari en een herkansing in mei. [appellant] heeft de toetsen in februari en mei niet behaald. Dit heeft ertoe geleid dat [appellant] pas in september van het daaropvolgende studiejaar een herkansing van de VGT kon doen. Dat hij de toets in september 2023 heeft behaald, maakt niet dat de examencommissie in de beslissing van 14 augustus 2023 ten onrechte heeft geconcludeerd dat [appellant] nog twee vakken moest afronden. Daarmee voldeed hij niet aan de gestelde voorwaarde in artikel 3.5, vierde lid, aanhef en onder a, van de OER dat hij op één na alle onderwijseenheden moest hebben behaald. Terecht is toen dus geconstateerd dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor een extra herkansing.
5.4. In de omstandigheid dat [appellant] moeite heeft met de Nederlandse taal, omdat Nederlands zijn tweede taal is, en hij daardoor veel stress ervaart bij een mondelinge tentaminering, heeft het CBE geen reden hoeven vinden voor een extra toetskans. Het CBE heeft bij dit oordeel van belang mogen achten dat de vier onderdelen van de stationstoets B3 juist betrekking hebben op belangrijke praktische vaardigheden die te maken hebben met consultvoering met patiënten.
Dat [appellant] nu alle onderdelen van de Stationstoets B3 in het volgende studiejaar opnieuw moet afleggen omdat hij één onderdeel van de Stationstoets niet in het lopende studiejaar heeft weten te behalen, volgt uit artikel 9.2, tweede lid, van de OER, welke bepaling de geldigheid van deeltentamens beperkt tot het betrokken studiejaar. De werking van deze algemeen geldende bepaling maakt afwijzing van het verzoek om een extra herkansing voor het onderdeel KR niet onevenredig.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
705-1043