ECLI:NL:RVS:2024:2335

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
202400048/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing college van bestuur De Haagse Hogeschool inzake studienorm internationale student

Op 5 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een internationale student, [appellant], en het college van bestuur van De Haagse Hogeschool. De zaak betreft de beslissing van het college om een melding te maken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) omdat [appellant] niet voldeed aan de Momi-studienorm van 30 studiepunten per studiejaar. In het studiejaar 2022-2023 behaalde [appellant] slechts 8 studiepunten, terwijl hij drie maanden ziek was door een ernstige voetschimmelinfectie. Hij verzocht om uitstel van de melding, maar het college verklaarde zijn bezwaar ongegrond, onder verwijzing naar het advies van de geschillenadviescommissie.

De Afdeling heeft de zaak op 6 maart 2024 ter zitting behandeld. [appellant] stelde dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende in aanmerking waren genomen. Het college had echter vastgesteld dat, zelfs met de ziekteperiode, [appellant] niet aan de studienorm had kunnen voldoen. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet de oorzaak waren van het niet behalen van de vereiste studiepunten. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de studienorm voor internationale studenten en de voorwaarden waaronder een melding bij de IND kan worden uitgesteld. De Afdeling oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt stelde dat het niet aannemelijk was dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] de reden waren voor het niet behalen van de studienorm.

Uitspraak

202400048/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van bestuur van De Haagse Hogeschool (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 19 september 2023 heeft de Centrale Studenten Inschrijving, namens het college, vastgesteld dat [appellant] niet voldeed aan de voor hem geldende studienorm en hiervoor geen verschoonbare redenen bekend waren, en hem medegedeeld dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) hierover zal worden ingelicht.
Bij beslissing van 28 november 2023 heeft het college, onder overneming van het advies van de geschillenadviescommissie van 21 november 2023, het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Hehemann, vergezeld van [gemachtigde A] en [gemachtigde B], is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] volgde sinds 2020 de opleiding Pedagogiek aan De Haagse Hogeschool. Als internationale student moet hij ieder studiejaar in verband met zijn verblijfsvergunning voldoen aan de studienorm die is vastgelegd in de Wet modern migratiebeleid, de zogenoemde Momi-studienorm. Die norm bedraagt 30 studiepunten per studiejaar. Indien een student niet voldoet aan de studienorm, moet het college dit aan de IND melden, tenzij sprake is van persoonlijke omstandigheden als gevolg waarvan onvoldoende studievoortgang kon worden geboekt.
3.       [appellant] heeft in het studiejaar 2022-2023 in het totaal 8 studiepunten behaald. Hij heeft verzocht om uitstel van de melding omdat hij drie maanden ziek is geweest als gevolg van een ernstige voetschimmelinfectie. De examencommissie heeft op 4 juli 2023 gemeld dat [appellant] onvoldoende bewijs voor zijn klachten heeft geleverd en daarmee het bestaan van persoonlijke omstandigheden niet heeft aangetoond. Gelet hierop en vanwege het niet voldoen aan de studievoortgangsnorm, heeft de Centrale Studenten Inschrijving het verzoek afgewezen en hem medegedeeld een melding bij de IND over zijn studievoortgang te maken.
Besluitvorming
4.       Het college heeft het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de geschillenadviescommissie van 21 november 2023, ongegrond verklaard. Aan deze beslissing heeft het college ten grondslag gelegd dat het is gehouden om bij de IND melding te maken wanneer een student niet voldoet aan de voortgangsnorm, tenzij het niet voldoen aan de voortgangsnorm verschoonbaar moet worden geacht. De studentendecaan is in dit verband om advies gevraagd. De studentendecaan heeft in een advies van 13 oktober 2023 uiteengezet dat hij persoonlijke omstandigheden heeft kunnen vaststellen, maar dat hij geen direct verband heeft kunnen leggen met de gestelde studievertraging. Volgens het college heeft [appellant], ondanks eerdere waarschuwingen over de onvoldoende voortgang, zich pas op 23 juni 2023 tot de studentendecaan gewend, waardoor deze het causaal verband niet meer kon vaststellen. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat als [appellant] alle studiepunten in de periode van hinder wel had gehaald, hij ook niet aan de studievoortgangsnorm van 30 studiepunten zou hebben voldaan.
Gronden van beroep
5.       [appellant] is het hier niet mee eens. Volgens hem wordt onvoldoende rekening gehouden met de door hem aangegeven persoonlijke omstandigheden. Hij heeft contact gezocht met de studentendecaan om de omstandigheden te bespreken, maar deze bleek niet meer werkzaam voor de onderwijsinstelling. Het maken van een afspraak met de nieuwe studentendecaan bleek lastig. Uiteindelijk kon de decaan geen verband leggen tussen het niet behalen van de benodigde studiepunten en de persoonlijke omstandigheden. [appellant] heeft de berichten over de studievoortgang ontvangen en was zich bewust van de norm. Hij was echter afhankelijk van de planning van de nieuwe studentendecaan. Dat aspect is ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
Beoordeling van het beroep
5.1.    Niet in geschil is dat [appellant] 30 studiepunten moest behalen om te voldoen aan de Momi-studienorm. Vast staat dat [appellant] in het studiejaar 2022-2023 op 26 en 27 juni 2023 tentamens heeft gemaakt en hiervoor in totaal 8 studiepunten heeft behaald. Daarmee heeft hij niet aan de Momi-studienorm voldaan.
5.2.    [appellant] heeft zich op persoonlijke omstandigheden beroepen en gesteld dat hij door een ernstige voetschimmelinfectie in de periode begin februari 2023 tot en met eind april 2023 niet in staat was om de benodigde punten voor de studienorm te behalen. Tussen partijen is niet in geschil dat bij [appellant] persoonlijke omstandigheden speelden.
5.3.    De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken dat het niet behalen van de vereiste 30 studiepunten voor de Momi-studienorm wordt veroorzaakt door de door [appellant] aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Het college heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat [appellant] in de door hem genoemde ziekteperiode maximaal 16 studiepunten kon behalen. Tezamen met de 8 studiepunten die hij in juni heeft behaald, had hij dus maximaal 24 studiepunten kunnen behalen. Daarmee zou hij, ook als hij niet ziek was geweest, niet aan de studienorm hebben voldaan. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat het niet behalen van de norm een gevolg is van de gestelde persoonlijke omstandigheden. Het betoog van [appellant] dat hij niet tijdig met een studentendecaan kon afspreken, behoeft geen bespreking, omdat dit niet tot een andere uitkomst kan leiden.
Dat [appellant] een verklaring van drs. Mahabier, arts te Paramaribo, heeft overgelegd maakt het voorgaande niet anders. Deze verklaring is niet eenduidig over de omvang en periode van mogelijke verhindering en verklaart daarnaast ook niet het grote verschil tussen de te behalen en de behaalde studiepunten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
705-1043
BIJLAGE - Wettelijk kader
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.87a
1. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met studie, kan in ieder geval op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet worden afgewezen, indien de houder daarvan:
a.niet meer studeert aan een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling, of
b.niet overeenkomstig bij ministeriële regeling vastgestelde normen voldoende studievoortgang boekt.
[…]
Regeling normering studievoortgang vanwege verblijfsvergunning in verband met studie
Artikel 1. Studievoortgangsnorm
De norm voor voldoende studievoortgang, als bedoeld in artikel 3.87a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is de norm zoals vastgelegd in artikel 5.5 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Gedragscode internationale student hoger onderwijs
6.5 De instelling stelt na afloop van ieder studiejaar de studievoortgang vast van de verblijfsvergunningplichtige student met uitzondering van de uitwisselingsstudent. Er is sprake van voldoende studievoortgang als 50% (of meer) van de nominale studielast voor dat (deel van het) studiejaar is behaald. Voor het voorbereidend onderwijs en de premaster geldt dat de verblijfsvergunningplichtige student deze succesvol dient af te ronden.
Bij onvoldoende studievoortgang stelt de instelling de oorzaak hiervan vast, bijvoorbeeld door een studievoortganggesprek met een studieadviseur. De instelling beoordeelt, op basis van de door student overlegde bewijsstukken, of er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7.51 WHW alsmede artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW, ten gevolge
waarvan de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt.
6.6 Indien blijkt dat de verblijfsvergunningplichtige student onvoldoende studiepunten heeft behaald wordt de verblijfsvergunningplichtige student binnen een maand afgemeld bij de IND. Wanneer de instelling vaststelt dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals in het artikel 6.5 is omschreven, kan de instelling beslissen de afmelding bij de IND achterwege te laten. Voor de student in het voorbereidend onderwijs of in de premaster geldt deze mogelijkheid tot het achterwege laten van de afmelding bij de IND niet. […]