ECLI:NL:RVS:2024:2334

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
202006208/5/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bestemmingsplan "Centrum Echt" en de definitiebepaling van een foodmarkt

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juni 2024 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Centrum Echt". Dit volgde op een tussenuitspraak van 30 augustus 2023, waarin de raad van de gemeente Echt-Susteren was opgedragen om binnen 16 weken het besluit van 8 oktober 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan te herstellen. De Afdeling oordeelde dat de definitiebepaling van een "foodmarkt" in de planregels onvoldoende duidelijk en bepaalbaar was, en dat het besluit van 16 oktober 2020 in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid. De raad werd opgedragen om de definitiebepaling te wijzigen zodat deze objectief waarneembare eigenschappen en kenmerken bevat die een foodmarkt onderscheiden van een reguliere supermarkt.

De raad heeft op 28 september 2023 een gewijzigd bestemmingsplan vastgesteld, maar de beroepen van appellanten, waaronder Albert Heijn B.V. en anderen, werden ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de gewijzigde definitiebepaling van een foodmarkt nu voldoende duidelijk is en dat het plan uitvoerbaar is. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad niet verplicht was om de parkeerbehoefte te compenseren, zolang er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zijn. Het beroep van een derde appellante werd niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en de noodzaak voor duidelijke definities in de planregels. De raad van de gemeente moet de proceskosten van de appellanten vergoeden, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Uitspraak

202006208/5/R2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Echt, gemeente Echt-Susteren (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), en anderen,
2.       Albert Heijn B.V., gevestigd te Amsterdam, en anderen,
3.       [appellante sub 3], gevestigd te Maasbracht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Echt-Susteren,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3327, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 8 oktober 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Echt" te herstellen.
Bij besluit van 28 september 2023 heeft de raad ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak het bestemmingsplan "Centrum Echt" (hierna: het plan) opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1] en anderen, Albert Heijn en anderen en Exploitatiemaatschappij De Valk B.V., [partij A]., [partij B] en [partij C] hebben zienswijzen naar voren gebracht over het herstelplan.
[appellante sub 3] heeft beroep ingesteld tegen het herstelplan.
De raad en Exploitatiemaatschappij De Valk hebben nadere reacties gegeven.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 12 juni 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Tussenuitspraak
2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 4.4 geoordeeld dat het besluit van 16 oktober 2020, voor zover dat ziet op de definitiebepaling van de begrippen "foodmarkt" en "foodgerelateerde detailhandel" in de planregels, in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze definitiebepalingen onvoldoende duidelijk en bepaalbaar.
In overweging 14.3 heeft de Afdeling tevens geoordeeld dat het besluit van 16 oktober 2020 in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om te voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van het plan.
3.       Gelet op wat onder 4.4 en 14.3 van de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen tegen het besluit van 16 oktober 2020 tot vaststelling van het plan "Centrum Echt" gegrond. Het besluit van 16 oktober 2020 dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Detailhandel - Foodmarkt" en voor zover het betreft artikel 8.1, aanhef en onder f, van de planregels.
Opdrachten
4.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om de hiervoor genoemde gebreken in het besluit van 16 oktober 2020 te herstellen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen. De raad dient hiertoe:
- de definitiebepaling voor een "foodmarkt" in artikel 1.43 van de planregels zodanig te wijzigen dat zoveel mogelijk aan de hand van in dat artikel op te nemen objectief waarneembare eigenschappen en kenmerken kan worden vastgesteld waarin een foodmarkt zich onderscheidt van een reguliere supermarkt en daarmee ook op een toereikende wijze kan worden bepaald in hoeverre de voorgenomen vestiging van de Jumbo op gronden met de bestemming "Detailhandel - Foodmarkt" aan de voor een foodmarkt geldende vereisten voldoet;
- de definitiebepaling voor "foodgerelateerde detailhandel" in artikel 1.44 van de planregels zodanig te wijzigen dat ook dit begrip voldoende duidelijk en bepaalbaar is;
- inzichtelijk te maken dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Het besluit van 28 september 2023
5.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het besluit van 28 september 2023 het plan gewijzigd vastgesteld op de volgende onderdelen:
- de definities van "foodmarkt" en "foodgerelateerde detailhandel" in de artikelen 1.43 en 1.45 van de planregels zijn gewijzigd. Daarnaast zijn  definities van foodcafé (artikel 1.44) en "winkelverkoopvloeroppervlakte" (artikel 1.84) aan de planregels toegevoegd. Verder zijn extra maatvoeringsbepalingen in de gebruiksregels van de bestemming "Detailhandel - Foodmarkt" opgenomen;
- de raad heeft een nader parkeeronderzoek laten uitvoeren door adviesbureau Goudappel. De resultaten van het verrichte onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Parkeersituatie centrum Echt" van 19 september 2023 (hierna: het parkeeronderzoek) (bijlage 27 bij de plantoelichting).
- voor een gedeelte van de gronden is de bestemming "Gemengd - Aanloopgebied" gewijzigd in de bestemmingen "Verkeer" en "Groen" ten behoeve van een nieuw te realiseren parkeerterrein aan de Diepstraat.
Artikel 6:19 van de Awb
6.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
7.       De Afdeling stelt vast dat het besluit van 28 september 2023 een vervanging is van het besluit van 16 oktober 2020. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen mede gericht tegen het besluit van 28 september 2023.
8.       Wat [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het besluit van 28 september 2023. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de raad met het besluit van 28 september 2023 heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak.
Het beroep van [appellante sub 3]
9.       Bij uitspraak van 30 augustus 2023 heeft de Afdeling het beroep van onder meer [appellante sub 3] tegen het besluit van de raad van 16 oktober 2020, waarbij het bestemmingsplan "Centrum Echt" is vastgesteld, ongegrond verklaard. Dat betekent dat die uitspraak voor [appellante sub 3] een einduitspraak is. Op 25 september 2023 heeft zij een verzoek tot vervallenverklaring van de einduitspraak gedaan, dat de Afdeling bij brief van 3 oktober 2023 heeft afgewezen. Op 3 oktober 2023 heeft [appellante sub 3] de Afdeling verzocht om de uitspraak van 30 augustus 2023 te herzien. Bij uitspraak van 8 november 2023 heeft de Afdeling het verzoek tot herziening als kennelijk ongegrond afgewezen. Bij uitspraak van 17 april 2024 heeft de Afdeling het hiertegen door [appellante sub 3] gedane verzet ongegrond verklaard. Niet is verder gebleken dat [appellante sub 3] in een nadeliger positie is komen te verkeren als gevolg van het herstelbesluit ten opzichte van het besluit van 16 oktober 2020.
Dit betekent dat het beroep van [appellante sub 3] niet-ontvankelijk is.
Planologische regeling voor een foodmarkt
10.     [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen betogen dat de begripsbepaling van een foodmarkt nog steeds onvoldoende duidelijk en bepaalbaar is. Hiertoe voeren zij aan dat een foodmarkt onvoldoende onderscheidend is ten opzichte van reguliere supermarkten. [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen wijzen erop dat ook in een reguliere supermarkt een ruimte kan worden ingericht als een foodcafé met een horecakarakter. Dat de supermarkt en het foodcafé zich binnen de foodmarkt in één ruimte moeten bevinden is in dat verband niet onderscheidend. Volgens Albert Heijn en anderen is ook de minimum omvang van het foodcafé niet onderscheidend ten opzichte van een 'foodcorner' in een reguliere supermarkt met een dergelijke omvang. Daarnaast kunnen volgens hen ook in een reguliere supermarkt zichtbaar voor bezoekers maaltijden en etenswaren worden samengesteld en bereid. Zij wijzen er in dat verband op dat tussen de supermarkt en het foodcafé geen enkele relatie hoeft te bestaan, aangezien het niet verplicht is om de in de supermarkt verkochte maaltijden of etenswaren in het foodcafé te nuttigen. Bovendien verplicht de definitie van een foodcafé er niet toe om het assortiment van het foodcafé te beperken tot maaltijden of etenswaren die in de supermarkt worden verkocht. Verder stellen [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen onder verwijzing naar de notitie "Begripsbepaling foodmarkt c.a. bestemmingplan Echt centrum", uitgevoerd door adviesbureau Rho, van 23 november 2023, dat de oppervlakte van een reguliere supermarkt in Nederland vergelijkbaar is met of zelfs groter is dan de in het plan opgenomen minimale oppervlakte van een foodmarkt, zodat ook dit geen onderscheidend kenmerk vormt.
[appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen betogen voorts dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat reeds vergunningen voor horeca zijn verleend die de maximaal toegestane winkelverkoopvloeroppervlakte van 1.000 m² aan zelfstandige horeca binnen de bestemming "Detailhandel - Foodmarkt" in gebruik nemen, zodat binnen die bestemming geen ruimte meer is voor een foodcafé van minimaal 125 m².
[appellant sub 1] en anderen betogen ten slotte dat het plan in strijd met het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Echt, Effectenstudie Jumbo Foodmarkt locatie De Valk. Gemeente Echt-Susteren" van 28 augustus 2020, opgesteld door adviesbureau BRO, voorziet in 2.725 m2 voor detailhandel, terwijl in het rapport is uitgegaan van 2.500 m2 voor detailhandel.
10.1.  Artikel 7.4.1 van de planregels luidt:
"a. Er is één foodmarkt op de begane grond toegestaan, met dien verstande dat de minimale winkelverkoopvloeroppervlakte niet minder mag bedragen dan 2.125 m2 en de maximale winkelverkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 2.725 m2.
b. De supermarkt die onderdeel uitmaakt van de foodmarkt heeft een minimale winkelverkoopvloeroppervlakte van 2.000 m2 en een maximale winkelverkoopvloeroppervlakte van 2.500 m2.
c. Het foodcafé dat onderdeel uitmaakt van de foodmarkt heeft een minimale winkelverkoopvloeroppervlakte van 125 m2 en een maximale winkelverkoopvloeroppervlakte van 225 m2. […].
d. De winkelverkoopvloeroppervlakte aan horeca in de categorie horeca 1 en categorie 2, met uitzondering van cafés, bars, danscafés en pubs mag niet meer bedragen dan 1.000 m2."
Artikel 1.43 van de planregels luidt: "foodmarkt: een gecombineerde supermarkt (met een minimale winkelverkoopvloeroppervlakte van 2.000 m2) en foodcafé (met een minimale winkelverkoopvloeroppervlakte van 125 m2) die in één ruimte zijn samengebracht en in verbinding met elkaar staan (met een totale minimale winkelverkoopvloeroppervlakte van 2.125 m2) en waar voedsel en drank ter plaatse zichtbaar voor bezoekers worden bereid en/of samengesteld om mee te nemen of in het foodcafé te nuttigen."
Artikel 1.44 luidt: "foodcafé: een horecabedrijf dat samen met een supermarkt onderdeel uitmaakt van een foodmarkt en behoort tot horeca categorie 1, met dien verstande dat het hierbij gaat om in de foodmarkt bereide en/of samengestelde maaltijden en/of etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank die ter plaatse worden verstrekt en in het foodcafé worden genuttigd."
Artikel 1.49 luidt: "horecabedrijf: het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie."
Artikel 1.50 luidt: "horeca, categorie 1: een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt, alsmede een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden dan wel afgehaald kunnen worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood- en broodjeszaken/lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels."
Artikel 1.76 luidt: "supermarkt: een zelfbedieningszaak in goederen met hoofdzakelijk een grote verscheidenheid aan levens- en genotsmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden inclusief versartikelen zoals groenten, brood, vlees en zuivelproducten."
10.2.  De Afdeling is van oordeel dat op grond van de gewijzigde  definitiebepaling van een foodmarkt voldoende duidelijk en bepaalbaar is waarin een foodmarkt zich onderscheidt van een reguliere supermarkt. De Afdeling betrekt hierbij dat een foodmarkt blijkens de begripsbepaling niet alleen een supermarkt is, maar een combinatie van een supermarkt en een foodcafé. Daarbij is van belang dat voedsel en drank in de foodmarkt zichtbaar voor bezoekers worden bereid of samengesteld om mee te nemen of in het foodcafé te nuttigen. Ook van belang is dat een foodcafé een onderdeel van de foodmarkt moet zijn, een horecabedrijf moet zijn en aan een minimale omvang van 125 m² is gebonden. Anders dan appellanten veronderstellen, is een foodcafé hier niet hetzelfde als een als foodcorner ingerichte ruimte in een reguliere supermarkt, nu een dergelijke ruimte niet per definitie als een horecabedrijf kwalificeert. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk aan welke vereisten de beoogde foodmarkt op de gronden met de bestemming "Detailhandel - Foodmarkt" moet voldoen. [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen hebben aangevoerd dat de definitie van een foodmarkt er niet toe verplicht om de in de foodmarkt verkochte maaltijden of etenswaren in het foodcafé te nuttigen en het assortiment van het foodcafé te beperken tot maaltijden of etenswaren die in de supermarkt worden verkocht. Wat daarvan zij, dat doet er niet aan af dat gelet op het voorgaande voldoende duidelijk en bepaalbaar is waarin een foodmarkt zich van een reguliere supermarkt onderscheidt. Anders dan [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen verder veronderstellen is voor de vraag of de foodmarkt zich voldoende onderscheidt van een supermarkt de enkele omvang niet doorslaggevend.
De betogen slagen niet.
10.3.  Over de betogen van [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen over de uitvoerbaarheid van het plan, overweegt de Afdeling dat bij een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
[appellant sub 1] en anderen hebben verwezen naar een aantal vergunningen en bij deze vergunningen behorende bouwtekeningen, te weten de vergunning van 13 juni 2023 voor de wijziging van de indeling van Loods 14, de vergunning van 26 januari 2023 voor een restaurant op de eerste verdieping van Loods 14, de vergunning van 2 mei 2023 voor het plaatsen van een overkapping, en de vergunningaanvraag van 21 oktober 2020 voor het verbouwen van de Galerij. Weliswaar kan uit de bouwtekening behorend bij de vergunning van 26 januari 2023 worden afgeleid dat 122 m² aan horeca is vergund, maar uit wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd valt niet af te leiden dat binnen de bestemming "Detailhandel - Foodmarkt" geen ruimte meer zou zijn voor een foodcafé van minimaal 125 m². De vergunningen van 13 juni 2023 en 2 mei 2023 zijn immers niet verleend ten behoeve van horecafuncties. De Afdeling wijst erop dat de vergunning van 13 juni 2023 alleen bouwkundige interne wijzigingen omvat die geen verandering brengen in de aard en omvang van het beoogde gebruik van Loods 14, en de vergunning van 2 mei 2023 alleen het plaatsen van een overkapping op locatie De Valk omvat.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling reeds hierom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan voor wat betreft het foodcafé op voorhand niet uitvoerbaar is.
De betogen slagen niet.
10.4.  Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat het plan voorziet in meer vierkante meters voor detailhandel dan waarvan in het BRO-rapport is uitgegaan, overweegt de Afdeling als volgt. Uit artikelen 7.4.1, onder b en c, van de planregels volgt dat de supermarkt als onderdeel van de foodmarkt een maximale winkelverkoopvloeroppervlakte van 2.500 m² mag hebben, en het foodcafé een maximale winkelverkoopvloeroppervlakte van 225 m2. Samen vormen de supermarkt en het foodcafé de foodmarkt, die een maximale winkelverkoopvloeroppervlakte van 2.750 m² heeft. In artikel 1.44 van de planregels is het foodcafé aangeduid als een horecabedrijf. Dat betekent dat het foodcafé niet bijdraagt aan de maximaal beschikbare ruimte in de foodmarkt voor detailhandel. Anders dan [appellant sub 1] en anderen veronderstellen, voorziet het plan dus niet in meer vierkante meters voor detailhandel dan waarvan in het BRO-rapport is uitgegaan.
Dit betoog mist feitelijke grondslag en slaagt dus niet.
Parkeren
11.     [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om te voorzien in de parkeerbehoefte. Hiertoe voeren zij aan dat het aan het plan ten grondslag liggende parkeeronderzoek verschillende gebreken bevat. [appellant sub 1] en anderen stellen in dat verband dat in het parkeeronderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met het vervallen van meer parkeerplaatsen dan waar in het parkeeronderzoek rekening mee is gehouden, te weten 36 parkeerplaatsen op het Ursulinenplein, 20 parkeerplaatsen aan de Aasterbergerweg en de Diepstraat, en 6 parkeerplaatsen aan het Vrijthof vanwege het gebruik als terras.
[appellant sub 1] en anderen betogen verder dat in het parkeeronderzoek ten onrechte is vermeld dat het vervallen van parkeerplaatsen op het Ursulinenplein niet hoeft te worden gecompenseerd, terwijl de parkeerdruk daar oploopt tot 89% en een parkeerdruk van meer dan 85% niet acceptabel is. Ook is in het parkeeronderzoek ten onrechte niet gemotiveerd dat voor de parkeerbehoefte van 69 parkeerplaatsen geen compensatie nodig is. [appellant sub 1] en anderen voeren daarnaast aan dat het parkeeronderzoek gebrekkig is gemotiveerd, nu de parkeerstudie "Parkeerstudie Centrum Echt", uitgevoerd door RoyalHaskoningDHV, van 23 mei 2023 (hierna: de parkeerstudie), waarop het parkeeronderzoek is gebaseerd, niet aan het herstelbesluit ten grondslag is gelegd. Over de deugdelijkheid van de parkeerstudie voeren zij aan dat de parkeertellingen in de parkeerstudie ten onrechte niet zijn uitgevoerd op een woensdag, terwijl zich op die dag de meeste parkeerproblemen in het centrum van Echt voordoen, onder meer vanwege de markt die dan gehouden wordt. [appellant sub 1] en anderen wijzen er verder op dat uit de parkeerstudie volgt dat de parkeerbehoefte in het centrum van Echt veel groter is dan waarvan in het parkeeronderzoek is uitgegaan.
[appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat de compensatie van de vervallen parkeerplaatsen op het nieuw te realiseren parkeerterrein aan de Diepstraat ten onrechte niet in het plan is geborgd, omdat de bestemming "Verkeer" niet verplicht om ter plaatse een parkeerterrein te realiseren. Zij betogen in dit verband dat de raad ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting in de planregels heeft opgenomen. Daarbij is het volgens hen bovendien onduidelijk hoeveel parkeervakken op dit parkeerterrein worden gerealiseerd. Ook voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat een privaatrechtelijke overeenkomst in de weg staat aan realisering van het parkeerterrein.
Tot slot betogen [appellant sub 1] en anderen dat het instellen van een blauwe zone op het Ursulinenplein niet in het plan is geborgd.
11.1.  Voor zover [appellant sub 1] en anderen zich keren tegen de parkeerbehoefte waarvan de raad is uitgegaan, overweegt de Afdeling dat zij in overweging 14.2 van de tussenuitspraak al heeft geoordeeld dat de raad heeft kunnen uitgaan van een parkeerbehoefte van 69 parkeerplaatsen als gevolg van het plan. De Afdeling kan behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van zo’n zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake. De Afdeling komt daarom niet meer toe aan de vraag of de raad de parkeerbehoefte als gevolg van het plan op de juiste wijze heeft vastgesteld. De Afdeling laat wat [appellant sub 1] en anderen hierover aanvoeren daarom buiten inhoudelijke bespreking.
11.2.  Ter uitvoering van de opdracht in de tussenuitspraak heeft de raad door het mobiliteitsadvieskantoor Goudappel nader onderzoek naar de parkeersituatie laten verrichten. Dat heeft geleid tot het rapport "Parkeersituatie centrum Echt" van 19 september 2023, dat door de raad ook aan het plan ten grondslag is gelegd. In dit parkeeronderzoek is onderzocht in hoeverre het nieuw te realiseren parkeerterrein aan de Diepstraat, met 60 tot 80 parkeerplaatsen, ook kwalitatief voldoende compensatie vormt voor de parkeerplaatsen die op het Ursulinenplein langs de Aasterbergerweg en langs de Diepstraat komen te vervallen. Het parkeeronderzoek is gebaseerd op parkeertellingen uit de parkeerstudie van 23 mei 2023. Daaruit volgt dat er in het centrumgebied 596 parkeerplaatsen aanwezig zijn, waarvan 112 parkeerplaatsen binnen de blauwe zone. Ten tijde van de parkeerstudie waren de parkeerplaatsen langs de Aasterbergerweg en Diepstraat al komen te vervallen.
In het parkeeronderzoek staat dat het vervallen van 30 parkeerplaatsen op het Ursulinenplein tot gevolg heeft dat de parkeerdruk daar oploopt van maximaal 77% tot maximaal 89% op zowel vrijdag als zaterdag. Daarmee is het rond de piekmomenten druk, maar zijn er voldoende vrije parkeerplaatsen te vinden. Voor het vervallen van de parkeerplaatsen op het Ursulinenplein is compensatie dus niet noodzakelijk. Om ervoor te zorgen dat voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers en langparkeerders beschikbaar zijn, is het wenselijk dat ongeveer 100 parkeerplaatsen en maximaal 125 parkeerplaatsen onder het regime van de blauwe zone vallen.
Verder volgt uit het parkeeronderzoek dat de verwachte transformatie van leegstaande winkels naar woningen in 2019 nog leidde tot een parkeerdruk van 88% in het centrum van Echt. Aangezien uit de parkeerstudie blijkt dat het centrum iets rustiger is geworden, heeft deze transformatie  een minder groot effect op de parkeersituatie in het centrum. Volgens het parkeeronderzoek blijft zonder een compensatie van de vervallen parkeerplaatsen de parkeerdruk op vrijdag nog steeds acceptabel. Op zaterdag zou de parkeerdruk op één moment op en op één moment over de grens van een acceptabele parkeerdruk gaan (maximaal 86%), maar nog binnen de bandbreedte blijven. Geconcludeerd is dat het weliswaar op zaterdag op bepaalde momenten op sommige plaatsen in het centrum zeer druk zal zijn, maar dat in het centrum als geheel over het algemeen voldoende parkeerplekken voor de verschillende doelgroepen aanwezig blijven. Daarnaast blijkt uit figuur 4 in het parkeeronderzoek dat als wél rekening wordt gehouden met een compensatie van de vervallen parkeerplaatsen, de parkeerdruk naar verwachting op alle momenten van de week acceptabel blijft. Uit deze figuur volgt namelijk dat de parkeerdruk voor het centrum op vrijdag en zaterdag onder de 85% blijft. Daarbij is de verwachting dat de parkeerdruk in de toekomst lager zal liggen, omdat de capaciteit van het nieuwe parkeerterrein aan de Diepstraat groter is dan het aantal vervallen parkeerplaatsen waarmee in het parkeeronderzoek rekening is gehouden.
- Parkeeronderzoek
11.3.  Ten aanzien van het betoog over het vervallen van meer parkeerplaatsen dan waar in het parkeeronderzoek rekening mee is gehouden, overweegt de Afdeling als volgt. Uit het parkeeronderzoek volgt dat rekening is gehouden met het vervallen van 30 parkeerplaatsen op het Ursulinenplein. Uit het parkeeronderzoek volgt ook dat ten tijde van de parkeerstudie de parkeerplaatsen langs de Aasterbergerweg en Diepstraat al waren vervallen. In zoverre is in het parkeeronderzoek dus rekening gehouden met het vervallen van 10 parkeerplaatsen langs de Aasterbergerweg en 3 parkeerplaatsen langs de Diepstraat.
In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad rekening had moeten houden met het vervallen van meer parkeerplaatsen dan in het parkeeronderzoek is gedaan. Hierbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat [appellant sub 1] en anderen geen tegenrapport hebben ingebracht of anderszins aannemelijk hebben gemaakt dat aan het parkeeronderzoek onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen. De door [appellant sub 1] en anderen overgelegde herinrichtingstekening van het Ursulinenplein biedt daarvoor geen aanknopingspunten. De Afdeling stelt vast dat op deze tekening 194 parkeerplaatsen zijn ingetekend, wat betekent dat van de bestaande 224 parkeerplaatsen op het Ursulinenplein 30 parkeerplaatsen komen te vervallen. Dat is ook het aantal waar in het parkeeronderzoek van uit is gegaan. Verder volgt uit de door [appellant sub 1] en anderen overgelegde luchtfoto van de Aasterbergerweg niet dat aan de Aasterbergerweg meer parkeerplaatsen zijn vervallen dan waar in het parkeeronderzoek rekening mee is gehouden. De enkele stelling dat op het Vrijthof 6 parkeerplaatsen zijn vervallen vanwege het gebruik als terras is onvoldoende voor een ander oordeel, nu is gebleken dat de gronden waarop het terras zich zou bevinden als parkeerplaatsen in gebruik zijn. Daarbij komt dat deze gronden volgens artikel 13.1, onder c, van de planregels mede zijn bestemd voor parkeervoorzieningen.
11.4.  Over het betoog over een compensatie van de parkeerbehoefte als gevolg van het plan en een compensatie van de vervallen parkeerplaatsen op het Ursulinenplein overweegt de Afdeling dat de raad niet verplicht is om de parkeerbehoefte van 69 parkeerplaatsen als gevolg van het plan of de vervallen parkeerplaatsen op het Ursulinenplein te compenseren, zolang er in de openbare ruimte voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte. Weliswaar loopt de parkeerdruk voor het Ursulinenplein op naar maximaal 89% op zowel vrijdag als zaterdag, maar uit het parkeeronderzoek volgt ook dat wanneer de vervallen parkeerplaatsen niet gecompenseerd zouden worden, de parkeerdruk op bepaalde momenten op zaterdag in het centrum van Echt maximaal 86% zou zijn. Weliswaar  zal het daarmee op sommige plaatsen in het centrum zeer druk zal zijn, maar in het centrum als geheel blijft over het algemeen voldoende plek voor de verschillende doelgroepen over. Overigens is in het parkeeronderzoek vermeld dat de gemeente voornemens is om de vervallen parkeerplaatsen op het Ursulinenplein, langs de Aasterbergerweg en langs de Diepstraat te compenseren op een nieuw aan te leggen parkeerterrein met 60 tot 80 parkeerplaatsen langs de Diepstraat.
11.5.  Ten aanzien van het betoog over de gebrekkige motivering van het parkeeronderzoek, overweegt de Afdeling dat bij dit onderzoek is uitgegaan van de bestaande parkeerdruk op vrijdag en zaterdag in het centrum van Echt. Het parkeeronderzoek is gebaseerd op de bevindingen uit de parkeerstudie van 23 mei 2023. Daaruit volgt dat parkeertellingen hebben plaatsgevonden op vrijdag 14 en zaterdag 15 april 2023 tussen 6:00 en 20:00 uur. In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, onder meer over de markt in het centrum van Echt, ziet de Afdeling onvoldoende redenen om aan te nemen dat de bij de parkeerstudie verrichte parkeertellingen onvoldoende representatief zijn. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] en anderen geen tegenrapport hebben ingebracht of anderszins aannemelijk hebben gemaakt dat aan de parkeerstudie onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen. Dat op woensdag geen parkeertellingen hebben plaatsgevonden, maakt dat niet anders. In zoverre ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de parkeerstudie en daarmee van de uitgangspunten van het parkeeronderzoek. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan dan ook in zoverre niet onzorgvuldig voorbereid dan wel onvoldoende gemotiveerd.
- Te compenseren parkeerplaatsen
11.6.  Over het betoog over een borging van de compensatie van de vervallen parkeerplaatsen op het nieuw te realiseren parkeerterrein aan de Diepstraat, overweegt de Afdeling dat uit het voorgaande volgt dat de raad op goede gronden de realisering van het parkeerterrein niet noodzakelijk acht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Uit het parkeeronderzoek volgt namelijk dat ook wanneer de vervallen parkeerplaatsen niet gecompenseerd zouden worden, geen onaanvaardbare parkeerdruk in het centrum van Echt ontstaat. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een voorwaardelijke verplichting in het plan had moeten opnemen. Gelet op het voorgaande behoeft het betoog over de privaatrechtelijke belemmering geen bespreking meer.
- Blauwe zone
11.7.  Over het betoog over een borging van de blauwe zone op het Ursulinenplein overweegt de Afdeling dat invoering van een blauwe zone een verkeersmaatregel is die geen onderdeel is van het hier voorliggende plan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de blauwe zone op het Ursulinenplein ten onrechte niet in het plan is geborgd.
- Conclusie parkeren
11.8.  Gelet op het voorgaande heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om te voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Het beroep van [appellante sub 3] tegen het besluit van 28 september 2023 is niet-ontvankelijk.
13.     De beroepen van [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen tegen het besluit van 28 september 2023 zijn ongegrond.
14.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] en anderen en Albert Heijn en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellante sub 3] niet-ontvankelijk;
II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen en van Albert Heijn B.V. en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Echt-Susteren van 16 oktober 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Echt" gegrond;
III.      vernietigt het onder II genoemde besluit, voor zover:
- het betreft het plandeel met de bestemming "Detailhandel - Foodmarkt";
- het betreft artikel 8.1, aanhef en onder f, van de planregels;
IV.      verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen en van Albert Heijn B.V. en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Echt-Susteren van 28 september 2023 tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Echt" ongegrond;
V.       veroordeelt de raad van de gemeente Echt-Susteren tot vergoeding van:
- bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- bij Albert Heijn B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.      gelast dat de raad van de gemeente Echt-Susteren aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van
- € 354,00 voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 354,00 voor Albert Heijn B.V. en anderen vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. Tuit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
429-1075