202300498/1/A3.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 december 2022 in zaak nr. 21/1280 in het geding tussen:
[appellant]
en
het CAK.
Procesverloop
[appellant] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het door hem gedane verzoek om inzage van persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG-verzoek) door het CAK.
Bij mondelinge uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, het CAK veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een dwangsom van € 1.442,00 en het CAK veroordeeld tot betaling van een proceskostenvergoeding van € 379,50.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CAK heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De bepalingen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn luiden:
Artikel 8:28: "Partijen aan wie door de bestuursrechter is verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, zijn verplicht de verlangende inlichtingen te geven. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31."
Artikel 8:31: "Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen."
Artikel 8:45, eerste lid: "De bestuursrechter kan partijen en anderen verzoeken binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden."
Artikel 8:75, eerste lid: " De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. […] Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld."
Gronden in hoger beroep
2. [appellant] komt in hoger beroep uitsluitend op tegen de hoogte van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de brieven van 24 februari 2022 en 24 november 2022. Daarover voert [appellant] aan dat de rechtbank met de brieven van 16 februari 2022, respectievelijk 23 november 2022 heeft gevraagd om nadere schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van de Awb en dat deze verrichte proceshandelingen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor vergoeding in aanmerking komen.
Beoordeling
3. De Afdeling stelt vast dat [appellant] vergoeding wenst van de kosten die gemaakt zijn voor twee reacties van zijn rechtsbijstandverlener bij brieven van 24 februari 2022 en 24 november 2022 op twee verzoeken van de rechtbank bij brieven van 16 februari 2022 en 23 november 2022. Bij brief van 16 februari 2022 heeft de rechtbank [appellant] gevraagd haar te laten weten of hij, nu het CAK op zijn AVG-verzoek heeft gereageerd, het al dan niet eens is met die reactie dan wel reden ziet om zijn beroep in te trekken. Bij brief van 23 november 2022 heeft de rechtbank [appellant] gevraagd of hij, naar aanleiding van een andere brief van het CAK, nog aanleiding ziet om zijn beroep te handhaven.
Vergoeding van proceskosten die bij een beroepsprocedure zijn opgekomen kan ingevolge artikel 8:75 van de Awb slechts plaatsvinden voor proceshandelingen die zijn opgenomen in de bijlage bij het Bpb. Naar het oordeel van de Afdeling vallen de twee reacties op de griffiersbrieven van de rechtbank niet onder de definitie van schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van de Awb en zijn deze evenmin te brengen onder één van de andere categorieën die zijn vermeld in die bijlage. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Daaraan doet niet af dat in de desbetreffende brieven van 24 februari 2022 en 24 november 2022 ook inhoudelijk op de zaak is gereageerd.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Het CAK hoeft in de hoger beroepsprocedure geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
195-836