202206642/1/R3 en 202306279/1/R3.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Waddinxveen,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Waddinxveen (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Waddinxveen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2022 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "De Rank, Esdoornlaan 26" hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder vastgesteld (hierna: het besluit hogere waarden).
Bij besluit van 21 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Rank, Esdoornlaan 26, Waddinxveen" gewijzigd vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft alleen beroep ingesteld tegen het besluit van 21 september 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 25 maart 2024, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.S. Maas, advocaat te Den Haag, [appellant sub 2], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door M.C.J. van Braam, mr. A.J.M.M. Scholtes, B. Smid, X.G. Leenheer en ing. M. Groen, zijn verschenen. Verder is Legenda Vastgoedontwikkeling V.O.F., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van de beroepen tegen de besluiten van 17 augustus 2022 en 21 september 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van deze besluiten bepalend.
Intrekking van het beroep tegen het besluit hogere waarden
2. [appellant sub 1] heeft op de zitting zijn beroep gericht tegen het besluit hogere waarden van het college ingetrokken. Dit betekent dat de Afdeling in deze uitspraak niet ingaat op het besluit hogere waarden. De inhoudelijke beroepsgronden over geluidhinder heeft [appellant sub 1] wel gehandhaafd. Die beroepsgronden zullen worden beoordeeld in het kader van zijn beroep tegen het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan en de daartegen gerichte beroepen
3. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 62 woningen mogelijk op een voormalig schoolterrein dat grenst aan de Jan Dorrekenskade-West, de Esdoornlaan en de Ieplaan in Waddinxveen. Het schoolgebouw dat er stond is in 2007 gesloopt en het terrein ligt braak. Legenda Vastgoedontwikkeling V.O.F. is de initiatiefnemer.
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen aan de [locatie A] onderscheidenlijk [locatie B] in Waddinxveen. Dit is in de directe omgeving van het plangebied. Zij hebben beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, omdat zij onder meer nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat vrezen, waaronder verkeer- en parkeerproblemen en geluidhinder. [appellant sub 2] vreest ook aantasting van haar privacy en vermindering van bezonning ter plaatse van haar woning. Ook achten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het plan niet passend in de omgeving in het bijzonder als het gaat om de voorziene maximum bouwhoogte.
5. [appellant sub 1] heeft op de zitting zijn beroepsgrond over het aspect luchtkwaliteit ingetrokken. De Afdeling gaat daarom in deze uitspraak niet in op wat [appellant sub 1] onder "Ad 7. Uitstoot gevaarlijke stoffen" van zijn beroepschrift heeft aangevoerd.
Het oordeel van de Afdeling
6. De Afdeling is van oordeel dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond zijn. De Afdeling licht hierna toe waarom. Dit doet de Afdeling aan de hand van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangevoerde beroepsgronden en het hierna onder 7 genoemde toetsingskader.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?
7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Participatie bij de totstandkoming van het bestemmingsplan
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat omwonenden geen inspraak hebben gekregen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Zij voeren aan dat op grond van de Omgevingswet participatie van omwonenden bij de totstandkoming van een plan verplicht is. Er is volgens hen alleen een informatieavond geweest. Bij de behandeling van het ontwerpplan in de raadsvergadering is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] door de betrokken wethouder ook toegegeven dat de gemeente in gebreke is gebleven als het gaat om participatie van omwonenden. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad door bij de voorbereiding van het besluit omwonenden geen inspraak te geven, ook gehandeld in strijd met het gemeentelijk participatiebeleid.
8.1. Over het betoog dat de Omgevingswet tot participatie van omwonenden verplicht, overweegt de Afdeling dat de Omgevingswet niet van toepassing is op deze beroepsprocedure. De Afdeling verwijst daarvoor naar wat hiervoor onder 1 is overwogen.
8.2. De Afdeling overweegt verder dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In overeenstemming met deze procedure is een ieder in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Daar hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ook gebruik van gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor de voorbereiding van het bestemmingsplan.
8.3. Op de zitting en in zijn verweerschrift heeft de raad naar voren gebracht dat bij de behandeling van het ontwerpbestemmingsplan in de raadsvergadering door de betrokken wethouder is aangegeven dat de participatie beter had gekund. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat er een informatieavond is geweest waarna het plan is gewijzigd. Het ontwerpplan is toen ter inzage gelegd zonder dat een nieuwe informatiebijeenkomst heeft plaatsgevonden. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak, zoals de bedoelde burgerparticipatie, voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpplan, geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het eventueel niet of onvoldoende bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Voor zover [appellant sub 1] in dit kader aanvoert dat de raad heeft gehandeld in strijd met het gemeentelijk participatiebeleid, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet concreet heeft gemaakt op welk punt precies sprake zou zijn van het niet naleven van vastgesteld beleid. De enkele stelling dat sprake is van strijdigheid, is onvoldoende. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
De betogen slagen niet.
Milieueffectrapportage
9. [appellant sub 1] voert aan dat de raad gezien de geluidbelasting en de archeologische waarden van het terrein een milieueffectrapportage had moeten opstellen. Op de zitting heeft hij in dit verband naar voren gebracht dat het hem er om gaat dat er in de omgeving van het plangebied meerdere (woning)bouwplannen zijn en dat de milieugevolgen daarvan samen met die van het voorliggende bestemmingsplan hadden moeten worden bezien.
9.1. Het college heeft een zogenaamde mer-beoordeling verricht om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben en of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Het college heeft op basis daarvan een mer-beoordelingsbesluit genomen inhoudende dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden gemaakt. Dit besluit is als bijlage 2 bij de plantoelichting gevoegd. Zoals in het mer-beoordelingsbesluit en in paragraaf 6.1.1. van de plantoelichting is beschreven, kunnen volgens het college gelet op de kenmerken, locatie en effecten van het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling worden uitgesloten. Daarbij is onder meer ingegaan op de aspecten geluid en archeologie. Daarnaast heeft het college in het mer-beoordelingsbesluit en heeft de raad in de plantoelichting opgenomen dat er geen cumulatie is met andere projecten.
9.2. Bij de integrale beoordeling van de mogelijke nadelige gevolgen van het project voor het milieu dient op grond van artikel 7.17, derde lid, van de Wet milieubeheer rekening te worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Richtlijn 2011/92/EU (PbEU 2012, L 26; hierna: de mer-richtlijn). In bijlage III bij de mer-richtlijn zijn de kenmerken van de projecten, de plaats van de projecten en de kenmerken van het potentiële effect als criteria genoemd. Bij het criterium kenmerken van de projecten moet onder meer de cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten in aanmerking worden genomen.
9.3. De Afdeling overweegt dat in de mer-beoordeling de voorgenomen activiteiten zijn getoetst aan de criteria in bijlage III bij de mer-richtlijn. Op grond hiervan is een milieueffectrapportage niet noodzakelijk geacht. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, in navolging van het college, zich niet op dit standpunt mocht stellen. Als het gaat om de door [appellant sub 1] bedoelde cumulatie van projecten is niet aannemelijk geworden dat tussen de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling en de door [appellant sub 1] op de zitting genoemde woningbouwplannen in de omgeving een zodanige samenhang bestaat dat deze ontwikkelingen voor de beoordeling van de plicht tot het opstellen van een milieueffectrapportage als één activiteit moet worden beschouwd. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten concluderen dat een milieueffectrapportage had moeten worden opgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Provinciale Omgevingsverordening en ruimtelijke kwaliteit
10. [appellant sub 1] betoogt dat de Omgevingswet verplicht tot het opstellen van een omgevingsvisie, maar die ontbreekt hier. Ook voert van [appellant sub 1] aan dat de voorziene ontwikkeling niet past binnen de bestaande gebiedsintensiteit als bedoeld in artikel 6.9, vijfde lid, van de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland. Op grond van de provinciale Omgevingsverordening moet er een integraal ontwerp worden opgesteld waarin aandacht wordt besteed aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied en de fysieke en visuele overgang naar de omgeving. Een dergelijk integraal ontwerp ontbreekt hier. Over de omgeving voert [appellant sub 1] aan dat op aangrenzende percelen een historisch oude begraafplaats en volkstuinen aanwezig zijn. Vroeger stond er een kerk uit de Middeleeuwen. Het landelijke en historische karakter van dit deel van Waddinxveen wordt volgens [appellant sub 1] door het massieve plan ernstig aangetast. De voorziene bouwhoogte van 21 m is volgens [appellant sub 1] niet passend in de omgeving waarin er alleen laagbouw is met een maximum bouwhoogte van 10 m.
10.1. Over het betoog dat een omgevingsvisie op grond van de Omgevingswet ontbreekt, overweegt de Afdeling dat de Omgevingswet, gelet op wat hiervoor onder 1 is overwogen, niet van toepassing is op deze beroepsprocedure.
10.2. Artikel 6.9 van de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland luidt, voor zover van belang, als volgt:
"1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren."
10.3. In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is geregeld dat een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling aan een aantal voorwaarden moet voldoen als het gaat om de ruimtelijke kwaliteit. Eén van deze voorwaarden is dat de ruimtelijke ontwikkeling moet passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit.
In paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting is aandacht besteed aan het aspect ruimtelijke kwaliteit en is ingegaan op de beoordeling in het kader van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening. Volgens de plantoelichting past de voorziene ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al staat in de omgeving. Op de zitting heeft de raad over de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte maximum bouwhoogte van 21,5 m naar voren gebracht dat deze op de hoek van het plangebied aan de Esdoornlaan is voorzien. De raad heeft naar voren gebracht dat verderop nabij de Petteplas ook hoogbouw aanwezig is, waarbij aansluiting is gezocht. In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet toereikend heeft gemotiveerd dat de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Daarom volgt de Afdeling niet het betoog dat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld in strijd met artikel 6.9 van de Omgevingsverordening.
Het betoog slaagt niet.
Woonvisie 2018-2022
11. [appellant sub 1] voert aan dat volgens de Woonvisie 2018-2022 van de gemeente de woningbehoefte in Waddinxveen vooral in het goedkope segment ligt. In het plan worden echter voornamelijk woningen in het dure segment mogelijk gemaakt en slechts12 starterswoningen. Verder wijst [appellant sub 1] op het coalitieakkoord waarin volgens hem staat dat wordt ingezet op het bevorderen van doorstroom, bijvoorbeeld door het realiseren van levensloopbestendige huurwoningen.
11.1. In paragraaf 4.4.2 van de plantoelichting is ingegaan op de Woonvisie 2018-2022 en is geconcludeerd dat het planinitiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten in die Woonvisie 2018-2022. De ontwikkeling levert volgens de plantoelichting een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren.
In aanvulling daarop stelt de raad dat het bestemmingsplan voorziet in een diversiteit aan woningtypen in verschillende prijscategorieën. Volgens de raad is het bestemmingsplan daarmee een goede aanvulling op de bestaande woningvoorraad in de wijk en het dorp. Hoewel het bestemmingsplan niet geheel voldoet aan de Woonvisie 2018-2022, is het bestemmingsplan volgens de raad wel in lijn met de doelstellingen van die Woonvisie 2018-2022. Er worden twaalf bereikbare en betaalbare starterswoningen gerealiseerd, waardoor het plan volgens de raad 9% meer betaalbare koopwoningen biedt dan het indicatief woningbouwprogramma in de Woonvisie 2018-2022 aangeeft. Verder worden er volgens de raad 33 levensloopbestendige appartementen gerealiseerd, waarvan 31 in het segment middeldure koop conform de Woonvisie 2018-2022 en de Regionale Agenda Wonen. De overige twee appartementen worden in het segment duurdere koop gerealiseerd. Verder zijn er tien dijkwoningen en zeven stadswoningen voorzien. De raad stelt dat door deze mix van starterswoningen, middeldure koop en duurdere koop er variatie ontstaat in woonmilieus en woningcategorieën.
11.2. Gelet op de plantoelichting en de uiteenzetting van de raad heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling toereikend gemotiveerd dat met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in een behoefte aan de voorziene woningen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het plan in lijn is met de Woonvisie 2018-2022 door te voorzien in een woningaanbod in verschillende prijscategorieën waar behoefte aan bestaat. Wat betreft de verwijzing naar het coalitieakkoord overweegt de Afdeling dat dit een politiek akkoord is tussen coalitiepartijen, waarin politieke vraagstukken en standpunten in een document zijn gezet. Dit akkoord maakt daarom geen deel uit van het ruimtelijke beleid van de gemeente Waddinxveen. De Afdeling kan dus niet toetsen aan dit coalitieakkoord. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2898, onder 5.1. Het betoog slaagt niet.
Groen
12. [appellant sub 1] betoogt dat groen in de omgeving verdwijnt als gevolg van het plan. Er blijft nog maar 17,5 m2 aan groen over in het plangebied. Daarmee wordt volgens [appellant sub 1] niet voldaan aan het gemeentelijk groenbeleid, waarin een norm geldt van 75 m2 groen bij nieuwbouw. [appellant sub 1] wijst erop dat uit onderzoek van de Universiteit van Wageningen blijkt dat de gemeente Waddinxveen slecht scoort als het gaat om groene gemeenten in Nederland. Volgens [appellant sub 1] is groen binnen de bebouwde kom belangrijk voor een klimaatbestendige en duurzame omgeving en voor de volksgezondheid en draagt groen bij aan de biodiversiteit. In de directe omgeving van het plan spelen veel kinderen. Hij wijst erop dat de gemeente Waddinxveen zich ook heeft uitgesproken voor een duurzaam Waddinxveen.
12.1. De raad heeft op de zitting naar voren gebracht dat de genoemde norm van 75 m2 groen bij nieuwbouw een streefwaarde is. De in het plan voorziene ontwikkeling voldoet daar volgens de raad niet aan. Maar er is volgens de raad een voldoende groene uitstraling aanwezig rondom het plangebied, zoals het park De Petteplas aan de oostzijde. Ook in het bestemmingsplan zelf zijn aan drie locaties groenbestemmingen toegekend. De raad stelt dat het gaat om, afgerond, 15% van het plangebied. Volgens de raad is dit percentage niet afwijkend voor een stedelijk gebied met nieuwe functies. Verder stelt de raad dat het bestemmingsplan ten aanzien van groen een verbetering is ten opzichte van het oude bestemmingsplan, waarin geen groenbestemming was opgenomen.
12.2. De Afdeling stelt vast dat het plangebied op dit moment feitelijk een groen grasland is. Maar daar gold onder het vorige bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk" zonder een bestemming "Groen". Door de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling zal het bestaande grasland verdwijnen en zal de omgeving veranderen. De Afdeling overweegt dat de raad het belang van groen in het plangebied in zijn belangenafweging heeft meegenomen en dat de raad een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang bij de bouw van de in het bestemmingsplan voorziene woningen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat er in tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan, in het voorliggende bestemmingsplan aan drie locaties de bestemming "Groen" is toegekend.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
13. [appellant sub 1] voert aan dat de verkeersintensiteit op wegen in de omgeving van het plangebied hoog is en alleen maar hoger zal worden als gevolg van de beoogde nieuwbouw in de omgeving. Volgens hem zijn de smalle Onderweg en Sniepweg die leiden naar de Esdoornlaan niet berekend op extra verkeer.
13.1. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren. Over verkeer staat er dat het plangebied ligt aan de centrumring West-Zuid van Waddinxveen. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats vanaf een nieuwe uitrit op de Ieplaan. De maximum snelheid van de wijkontsluitingswegen Esdoornlaan en Chopinlaan is 50 km per uur. De overige straten zijn ingericht als 30 km per uur gebieden. De toename van verkeersbewegingen zal volgens de plantoelichting geen consequenties hebben voor de verkeersgeneratie van de Ieplaan en aangrenzende wegen, omdat deze wegen voldoende capaciteit hebben.
In de Nota van beantwoording zienswijzen staat dat de verkeersintensiteit op de Ieplaan met 170 motorvoertuigen per etmaal momenteel laag is. Ook staat er dat aan de hand van de CROW-richtlijnen is berekend dat er een toename zal zijn van 200 tot 250 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling. Gelet op die verkeersintensiteiten en de ervaringen elders met vergelijkbare kruispunten in Waddinxveen, waarbij verkeer van een erftoegangsweg wordt afgewikkeld naar een gebiedsontsluitingsweg, zijn er volgens de Nota van beantwoording zienswijzen geen verkeersproblemen te verwachten. Op de zitting heeft [appellant sub 1] aangegeven dat de berekende verkeersintensiteit van 200 tot 250 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het bestemmingsplan wel kan kloppen. Hij heeft naar voren gebracht dat het hem vooral ook gaat om het extra verkeer als gevolg van andere woningbouwplannen in de omgeving. De Afdeling overweegt dat die andere woningbouwplannen hier niet ter beoordeling voorliggen. Gelet op de relatief beperkte verkeersgeneratie als gevolg van het bestemmingsplan en wat er staat in de plantoelichting en de Nota van beantwoording zienswijzen, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat door het bestemmingsplan geen onaanvaardbare verkeersproblemen zullen ontstaan.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de in het plan voorziene parkeervoorzieningen niet voldoende zijn. Er is nu al een tekort aan parkeerplaatsen, vooral in de Jan Dorrekenskade-West en de Ieplaan.
[appellant sub 2] vreest vooral dat auto’s op de dijk gaan parkeren. De dijk is een fietspad en geldt als doorgang naar haar woning. Zij vreest dat haar woning niet meer bereikbaar is als er op de dijk auto’s worden geparkeerd, wanneer nooddiensten met spoed haar woning moeten kunnen bereiken.
14.1. Volgens vaste rechtspraak hoeft de raad bij de beoordeling van de vraag of in voldoende parkeerruimte wordt voorzien alleen rekening te houden met de parkeerbehoefte als gevolg van het bestemmingsplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent dat de raad slechts rekening moet houden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van de beoogde ontwikkeling ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte in de omgeving.
14.2. Voor de beoordeling van de vraag of ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkeling wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, hanteert de raad als uitgangspunt dat de parkeerbehoefte op het eigen terrein zal worden opgelost. De volgende parkeerregels zijn in het plan opgenomen.
Artikel 11.1 van de planregels luidt:
"a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien."
14.3. Uit paragraaf 3.2 van de plantoelichting volgt dat voor de voorziene ontwikkeling een parkeerbalans is gemaakt waarbij het gemeentelijk parkeerbeleid en de richtlijnen van CROW-publicatie 381 "toekomstbestendig parkeren: van parkeerkencijfers naar parkeernormen" zijn toegepast. Volgens deze parkeerbalans zijn er 106 parkeerplaatsen nodig om te voorzien in de parkeerbehoefte van het bestemmingsplan. Omdat er als gevolg van het plan drie bestaande parkeerplaatsen aan de Ieplaan komen te vervallen, is volgens de plantoelichting de totale parkeerbehoefte 109 parkeerplaatsen.
14.4. [appellant sub 1] is het niet eens met deze in de plantoelichting berekende parkeerbehoefte. Ter onderbouwing verwijst hij naar een door Equipe adviseurs opgestelde memo "Contra-expertise bestemmingsplan De Rank Esdoornlaan 26 Waddinxveen" van 20 maart 2023. Daarin staat dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom voor de starterswoningen een parkeernorm van 1,2 is gehanteerd in plaats van 1,9 per woning. Op de zitting heeft [appellant sub 1] echter naar voren gebracht dat deze norm voorstelbaar is in een stedelijke omgeving. De Afdeling leidt daaruit af dat hij deze gehanteerde parkeernorm niet langer bestrijdt.
Ook staat er in het door Equipe adviseurs opgestelde memo dat de raad de parkeernorm voor de voorziene dijkwoningen had moeten heroverwegen, omdat sprake is van woningen voor grote gezinnen en aannemelijk is dat er ook meer auto’s aanwezig zullen zijn. Voor die woningen zou volgens het memo een parkeernorm van 2,1 gehanteerd moeten worden, die is gebaseerd op twee-onder-een kapwoningen. De raad stelt dat hij voor de dijkwoningen heeft aangesloten bij de omschrijving van "koop, tussen/hoek" in de CROW-richtlijnen omdat het geen twee-onder-een kapwoningen zijn. De raad heeft daarom voor deze woningen een parkeernorm van 1,9 gehanteerd. In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet voor de parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per dijkwoning heeft mogen kiezen.
Verder staat er in het door Equipe adviseurs opgestelde memo dat overeenkomstig het parkeerbeleid voor parkeren moet worden ingezet op meervoudig gebruik. Een deel van de parkeerplaatsen wordt gerealiseerd als eigen afgesloten parkeerplaatsen onder de appartementen, waardoor volgens het memo in strijd met het parkeerbeleid meervoudig gebruik niet mogelijk is. De raad heeft naar voren gebracht dat meervoudig gebruik voornamelijk mogelijk is als in een gebied meerdere voorzieningen of functies worden mogelijk gemaakt. Dat is hier niet het geval. Meervoudig gebruik kan volgens de raad wel als het gaat om bezoekersparkeerplaatsen. Op de zitting is besproken dat het [appellant sub 1] ook gaat om de parkeerplaatsen voor bezoekers. De raad heeft toegelicht dat in de gehanteerde parkeernormen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte van bezoekers. Dit is door [appellant sub 1] op de zitting ook bevestigd.
Op de zitting heeft de Afdeling met partijen vastgesteld dat het geschil zich toespitst op een verschil van enkele parkeerplaatsen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat in het plangebied desnoods in die extra parkeerplaatsen kan worden voorzien. [appellant sub 1] heeft niet nader onderbouwd waarom dit niet kan en het bestemmingsplan als gevolg daarvan niet uitvoerbaar zou zijn.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat op voorhand duidelijk is dat niet in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien.
14.5. Over de vrees van [appellant sub 2] dat op de dijk zal worden geparkeerd en haar woning daardoor niet meer bereikbaar is, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. De raad heeft toegelicht dat op de dijk niet mag worden geparkeerd en dat het bestemmingsplan daarin geen verandering brengt.
De betogen slagen niet.
Geluid
15. [appellant sub 1] stelt dat het plangebied is gelegen aan de Esdoornlaan. Dit is niet alleen een wijkontsluitingsweg, maar ook een doorgaande weg die door zwaar vrachtverkeer wordt gebruikt. Hij wijst erop dat volgens de plantoelichting de voorkeurgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen en bestaande woningen wordt overschreden als gevolg van het wegverkeer op de Esdoornlaan. De gemeten geluidwaarde is 64 dB en overschrijdt daarmee de maximale grenswaarde van 63 dB in de Wet geluidhinder. Volgens [appellant sub 1] zal het aantal verkeersbewegingen in de omgeving als gevolg van het bestemmingsplan toenemen en daarmee ook de geluidbelasting, terwijl de geluidbelasting in de bestaande situatie al hoog is. Dat de geluidbelasting in de bestaande situatie al hoog is, blijkt volgens hem ook uit de geluidmetingen die hij door ePrevent heeft laten verrichten op de Esdoornlaan 26 op 4 maart 2024.
15.1. Voor zover het [appellant sub 1] gaat om de gevolgen van het bestemmingsplan voor de geluidbelasting ter plaatse van zijn eigen woning, is de vraag aan de orde of de raad de extra geluidbelasting op de bestaande woningen vanwege het bestemmingsplan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar heeft mogen achten. De Afdeling stelt vast dat de geluidbelasting op bestaande woningen in een geval als dit niet door de Wet geluidhinder wordt geregeld. Voor zover [appellant sub 1] in zoverre een rechtstreeks beroep heeft willen doen op de Wet geluidhinder, slaagt dit beroep daarom niet.
De raad stelt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het bestemmingsplan ten opzichte van de huidige verkeersintensiteit vrij laag is. Het effect hiervan op het geluidsniveau ter plaatse van de bestaande woningen bedraagt volgens de raad ten hoogste 0,4 dB. Die toename is volgens de raad met het oor niet waarneembaar. Dit heeft [appellant sub 1] niet bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de toename van de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 1] als gevolg van het bestemmingsplan dan ook aanvaardbaar kunnen achten.
Het betoog slaagt niet.
15.2. Voor zover het [appellant sub 1] gaat om de geluidbelasting ter plaatse van de voorziene woningen, overweegt de Afdeling dat het zogenoemde relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke bespreking van dit betoog van [appellant sub 1]. De Afdeling licht hierna toe waarom.
15.3. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
15.4. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (onder 10.12), kan een appellant die een besluit aanvecht tot vaststelling van een bestemmingsplan dat de oprichting van een of meer woningen mogelijk maakt, zich om vernietiging van dat besluit te bewerkstelligen in beginsel niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wet geluidhinder voor zover het betreft de geluidbelasting ter hoogte van de op te richten woning of woningen. Een appellant kan zich ook niet beroepen op de mogelijke gevolgen van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer voor het woon- en leefklimaat bij de nieuw te bouwen woningen. Hij beroept zich dan op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, die in dat geval niet gaan over de bescherming van zijn belangen. Gelet hierop kan wat [appellant sub 1] aanvoert over de geluidbelasting ter plaatse van toekomstige woningen vanwege artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond. Archeologische waarden
16. [appellant sub 1] betoogt dat de raad archeologisch onderzoek ter plaatse had moeten doen, gezien de ligging van het terrein in een historisch gebied en de eerder in het bestemmingsplan "Parapluplan Archeologie en Parkeren" aan de gronden in het plangebied toegekende dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 1". De raad kon volgens [appellant sub 1] niet volstaan met een onderzoek op basis van kaartmateriaal.
16.1. De Afdeling zal ook dit betoog van [appellant sub 1] over de bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan, gelet op artikel 8:69a van de Awb en het daarin vervatte relativiteitsvereiste, niet inhoudelijk bespreken. Het belang van [appellant sub 1] is om gevrijwaard te blijven van de nadelige gevolgen van de woningbouwontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Bestemmingsplanregels of andere bepalingen die strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden, strekken niet tot bescherming van het belang van een appellant die bescherming zoekt in het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een bestemmingsplan voor zijn woon- en leefklimaat. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.74. Waterberging en vooroverleg
17. [appellant sub 1] betoogt dat onduidelijk is hoe in de benodigde waterberging wordt voorzien. Ter onderbouwing verwijst hij naar het hiervoor genoemde door Equipe adviseurs opgestelde memo van 20 maart 2023. Er is weliswaar een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van 364 m2 compenserende waterberging, maar uit de stukken blijkt dat dit niet binnen de planlocatie wordt gerealiseerd maar binnen de peilvakken GPG-837 of GPG-834. Het is volgens [appellant sub 1] niet duidelijk waar de berging wordt gegraven en wie verantwoordelijk is voor de uitvoering daarvan. Ook voert [appellant sub 1] aan dat er contacten zijn geweest met het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard over het bestemmingsplan. Niet blijkt dat er contact is geweest met het Hoogheemraadschap Rijnland, terwijl de dijk precies op de grens ligt van deze beide waterschappen en de waterhuishouding volgens [appellant sub 1] in dit gebied best complex is.
17.1. [appellant sub 1] heeft op vragen van de Afdeling op de zitting naar voren gebracht dat hij geen wateroverlast ter plaatse van zijn woning vreest, maar dat het hem gaat om de waterhuishouding in het plangebied. De belangen van [appellant sub 1] zijn gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn eigen woning. Gelet op het verhandelde op de zitting gaat het betoog van [appellant sub 1] over de gevolgen van het bestemmingsplan voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en over de belangen van Hoogheemraadschap Rijnland. [appellant sub 1] beroept zich in zoverre op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belang. Gelet op artikel 8:69a van de Awb en het daarin vervatte relativiteitsvereiste kunnen zijn betogen over de benodigde waterberging en het ontbreken van vooroverleg met het Hoogheemraadschap Rijnland niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Deze betogen worden daarom niet inhoudelijk besproken.
Aantasting woongenot en waarde woning
18. [appellant sub 2] voert aan dat de in het bestemmingsplan voorziene hoogbouw te kolossaal is. Zij wordt daardoor in haar privacy aangetast. Ook zorgt de voorziene hoogbouw voor vermindering van zonlicht in en om haar woning in het winter- en herfstseizoen en vreest zij slagschaduw. [appellant sub 2] voert aan dat dit impact heeft op de mentale gezondheid. Door de onzekerheid over het bestemmingsplan heeft zij de aankoop van zonnepanelen uitgesteld. De voorziene hoogbouw zorgt er namelijk voor dat de panelen onvoldoende rendement behalen. Volgens [appellant sub 2] leidt het bestemmingsplan tot waardeverlies van haar woning en heeft de raad dit onvoldoende meegenomen in zijn besluitvorming over het bestemmingsplan.
18.1. De raad erkent dat het bestemmingsplan de privacy en het woongenot van [appellant sub 2] kan aantasten, maar stelt dat die gevolgen niet zodanig zijn dat hij daar een doorslaggevend gewicht aan had moeten toekennen. De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de bezonning ter plaatse van de woning van [appellant sub 2]. Daaruit volgt volgens de raad dat het bestemmingsplan nagenoeg geen beperkingen geeft. Alleen op het peilmoment 21 december is er in geringe mate schaduwhinder. Op de zitting is besproken dat in de gemaakte bezonningsstudie de woning van [appellant sub 2] is meegenomen en dat er alleen in de winter een deel van de dag sprake is van schaduw. [appellant sub 2] heeft de juistheid van deze bezonningsstudie niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er als gevolg van het bestemmingsplan een zodanige verslechtering van de bezonning optreedt, dat de raad het bestemmingsplan daarom niet had mogen vaststellen.
Het betoog slaagt niet.
18.2. Verder stelt de Afdeling vast dat de kortste afstand tussen het perceel van [appellant sub 2] en het bouwvlak van de tegenover haar woning voorziene dijkwoningen ongeveer 16 m is. De voorziene dijkwoningen hebben een maximum bouwhoogte van 12,5 m. Op een afstand van ongeveer 24 m van het perceel van [appellant sub 2] en ongeveer 32 m tot de gevel van haar woning is een appartementengebouw voorzien met een maximum bouwhoogte van 15,5 m tot 21,5 m. Het klopt dat [appellant sub 2] als gevolg van het bestemmingsplan mogelijk minder privacy in haar woning zal hebben. Gelet op de ligging van de woningen in een stedelijke omgeving heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling echter redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2].
Het betoog slaagt niet.
18.3. Als het gaat om de eventueel nadelige invloed van het bestemmingsplan op de waarde van de woning van [appellant sub 2], bestaat er naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het bestemmingsplan aan de orde zijn.
Het betoog slaagt niet.
Zienswijze herhaald en ingelast
19. [appellant sub 2] heeft in haar beroepschrift voor de overige bezwaren verwezen naar haar bij het beroepschrift gevoegde zienswijze over het ontwerpplan. Voor zover de zienswijze ook moet worden beschouwd te zijn ingelast, overweegt de Afdeling dat in de Nota van beantwoording zienswijzen is ingegaan op die zienswijze. [appellant sub 2] heeft in haar beroepschrift en op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn. Die gronden treffen dan ook geen doel.
Conclusie en proceskosten
20. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
21. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Alderlieste
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
590