202301986/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [drie dochters] (hierna ook: [appellant] en anderen), allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2023 in zaken nrs. 21/3422, 21/3424, 21/3425 en 21/3426 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluiten van 27 oktober 2020 heeft de CSG aanvragen van [appellant] en anderen om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: schadefonds) afgewezen.
Bij besluiten van 25 mei 2021 heeft de CSG de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2023 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2024, waar [appellant A], bijgestaan door mr. E. Tahitu, advocaat te Amsterdam, en door [vrouw], en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hepping, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het geschil gaat over de afwijzing van aanvragen van anderen dan het slachtoffer om een uitkering uit het schadefonds wegens zogenoemde affectieschade (immateriële schade bij naasten of nabestaanden van een slachtoffer in de vorm van verdriet en pijn die het overlijden of ernstig gewond raken van het slachtoffer bij die naasten of nabestaanden heeft veroorzaakt).
2. [appellant A] is de partner van [vrouw]. Op 4 november 2019 is [vrouw] slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf, waarbij zij, in het bijzijn van haar minderjarige dochters [drie dochters], door een buurman met een hockeystick op haar hoofd en handen is geslagen. Zij was op dat moment 23 weken zwanger.
regelgeving
3. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkering kan worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen en aan naasten van een onder a bedoeld persoon, indien deze ten gevolge van het misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft, als bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, is die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, op grond van artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
ook verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in het tweede genoemde naasten van de gekwetste met ernstig en blijvend letsel.
4. Bij het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds hanteert de CSG beleid. Dit beleid is onder meer neergelegd in de Beleidsbundel en te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl). In paragraaf 4.3 van de toepasselijke Beleidsbundel van 1 juli 2019 is onder meer het volgende vermeld.
In artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek is geen verdere invulling gegeven aan het begrip ernstig en blijvend letsel. De CSG sluit voor de invulling van dat begrip aan bij de bedoeling van de wetgever en op termijn bij de invulling door de rechtspraak.
Voor een tegemoetkoming voor een naaste moet sprake zijn van uitzonderlijk ernstig letsel bij het slachtoffer. Van ernstig en blijvend letsel is in ieder geval sprake als dit leidt tot een blijvende functiestoornis van het lichaam van 70 procent of meer. Dit wordt bepaald aan de hand van een kwantificatiemodel voor invaliditeit van de American Medical Association. De functiestoornis van 70 procent is een indicatie. Het is aan de medisch adviseur om de individuele omstandigheden van het geval te beoordelen.
Van ernstig en blijvend letsel kan ook sprake zijn als de lichamelijke component van het letsel minder ernstig is. Zo kan bijvoorbeeld hersenletsel dat leidt tot ernstige veranderingen in het karakter en gedrag van het slachtoffer grote gevolgen hebben voor de naasten. Dit geldt ook voor letsel dat leidt tot het verlies of een ernstige verstoring van lichamelijk contact, zoals derdegraadsbrandwonden over grote delen van het lichaam of (mentaal) letsel dat ertoe leidt dat iemand onmogelijk nog voor zichzelf kan zorgen.
Blijvend letsel betekent dat het vooruitzicht ontbreekt dat de letselgevolgen na verloop van tijd verminderen in een mate dat het letsel niet meer als ernstig valt aan te merken. In geval van blijvend letsel is de ommezwaai in het leven van het slachtoffer en de naaste in de regel het meest evident. Het gaat er dan ook om dat een naaste gedurende lange tijd op indringende wijze met de ingrijpende gevolgen van het geweldsmisdrijf wordt geconfronteerd. Voorbeelden van ernstig en blijvend lichamelijk letsel zijn functioneel verlies van beide ogen met als gevolg algehele blindheid, algeheel verlies van het vermogen tot spreken, hoge dwarslaesie, anatomisch verlies van beide armen en ernstig traumatisch hersenletsel dat leidt tot ernstige veranderingen in het karakter en gedrag van het slachtoffer. Ook psychisch letsel kan ernstig en blijvend zijn. Het letsel moet medisch objectiveerbaar zijn. Bij de beoordeling is de invloed van het ernstige en blijvende psychische letsel op het leven van het slachtoffer en de naasten van zwaarwegend belang.
Het letsel van het slachtoffer wordt beoordeeld door de medisch adviseur van de CSG op basis van medische gegevens van het slachtoffer.
standpunt van de CSG
5. In de besluiten van 27 oktober 2020 heeft de CSG zich op het standpunt gesteld dat in het geval van [vrouw] geen sprake is van ernstig en blijvend letsel, als bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, zodat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een uitkering uit het schadefonds aan de naaste(n) van [vrouw]. Niet is gebleken van een blijvende functiestoornis van het lichaam van 70 procent of meer, of van andere situaties, waarin gesproken wordt van ernstig en blijvend letsel. [vrouw] is het slachtoffer van een mishandeling, waardoor zij verschillende letsels heeft opgelopen, is geopereerd en enkele dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Zij heeft hiervoor een uitkering uit het schadefonds in letselcategorie 3 ontvangen. In een advies van 8 oktober 2020 heeft de medisch adviseur te kennen gegeven dat op basis van nieuwe medische informatie nog steeds sprake is van een letsel dat past in letselcategorie 3. Hierbij is opgemerkt dat hoge eisen worden gesteld aan de invulling van het begrip ernstig en blijvend letsel. Alleen bij letsel dat volgens de richtlijnen in letselcategorie 5 of letselcategorie 6 valt, kan mogelijk sprake zijn van ernstig en blijvend letsel, aldus de CSG.
6. In de besluiten van 25 mei 2021 is de CSG, onder verwijzing naar een nader advies van de medisch adviseur, bij het standpunt gebleven dat de beperkingen niet dusdanig van aard zijn, dat daarmee aan de voorwaarden van ernstig en blijvend letsel wordt voldaan. Blijvende hinderlijke beperkingen vallen in letselcategorie 3. Indien met geobjectiveerde informatie van een specialist wordt aangetoond dat sprake is van (volledig) functieverlies van de hand, zou aanleiding kunnen bestaan om het slachtoffer een uitkering in letselcategorie 4 toe te kennen, maar ook dat zou niet met zich brengen dat sprake is van ernstig en blijvend letsel, als bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder b, van Burgerlijk Wetboek.
oordeel van de Afdeling
7. De gronden die [appellant] en anderen in hoger beroep hebben aangevoerd, zijn, zoals zij op de zitting van de Afdeling desgevraagd hebben bevestigd, zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze gronden ingegaan. [appellant] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.5 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
proceskosten
9. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
452