202305745/2/R2.
Datum uitspraak: 5 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Voorderstraat-Heiereind Ong." gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 23 mei 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Koster, rechtsbijstandsverlener in Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. van den Boom en J. van Mierlo, zijn verschenen. Verder zijn op zitting het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, en [partij], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat in Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 mei 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Met het plan wordt medewerking verleend aan de bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning aan de Heiereind in Riethoven en een vrijstaande woning aan de Voorderstraat in Riethoven. De raad heeft bij de vaststelling van het plan toepassing gegeven aan de ruimte-voor-ruimteregeling uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV).
4. [verzoeker] woont aan de [locatie] in Riethoven, naast de voorziene woning aan de Heiereind. Hij vreest dat met het plan zijn uitzicht wordt belemmerd en de open omgeving wordt verstoord.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan in werking is getreden. Bij besluit van 2 januari 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning aan de Heiereind. Tegen dat besluit is door [verzoeker] bezwaar gemaakt. Om te voorkomen dat het college in bezwaar dient te toetsen aan het plan, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht het besluit tot vaststelling van het plan te schorsen. Dit in verband met de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die is neergelegd in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AA4296. De voorzieningenrechter neemt daarom een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aan. Beoordeling van het verzoek
6. Het beroep van [verzoeker] richt zich alleen tegen het plan voor zover dat de voorziene woning aan de Heiereind mogelijk maakt. Volgens [verzoeker] is het plan in strijd met artikel 3.79 van de IOV vastgesteld, dan wel is artikel 3.79 van de IOV onverbindend wegens strijd met artikel 4.1, eerste lid, van de Wro en het rechtszekerheids- en motiveringsbeginsel.
6.1. Gelet op de stukken en het verhandelde op de zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze procedure zich niet leent voor een behandeling van de onder 6 opgeworpen rechtsvragen, in het bijzonder die over de verbindendheid van artikel 3.79 van de IOV. Beantwoording daarvan dient in de bodemprocedure te gebeuren. In de overige door [verzoeker] aangevoerde gronden ziet de Afdeling op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het vaststellingsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening dan ook beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
6.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van [verzoeker] er in is gelegen dat wordt voorkomen dat in de bezwaarprocedure tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de ruimte-voor-ruimtewoning aan het geldende recht, dat wil zeggen het plan, wordt getoetst en dat er onomkeerbare gevolgen ontstaan. Daar staat tegenover het belang van [partij] bij het spoedig starten van de bouwwerkzaamheden en het voorkomen van financiële schade door vertraging.
6.3. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat de locatie van de voorziene ruimte-voor-ruimtewoning een logische afronding is van de bebouwing aan de Heiereind. Verder is op de zitting duidelijk geworden dat de zichtlijnen van [verzoeker] vanuit zijn woning en tuin in ieder geval in noordelijke en zuidelijke richting behouden blijven. Gelet op de locatie van de voorziene woning, de afstand tussen deze woning en de woning van [verzoeker] en de zichtlijnen van [verzoeker] die in ieder geval in noordelijke en zuidelijke richting worden behouden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [partij] bij het voorkomen van vertragingsschade in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij een schorsing van het besluit van 4 juli 2023. In zoverre ziet de voorzieningenrechter dus geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Conclusie
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024
531-1092