ECLI:NL:RVS:2024:2268

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
202401612/2/A2, 202401520/2/A2 en 202401199/3/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bekostiging Stichting Islamitische School Amsterdam

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2024 is geoordeeld dat de in het besluit van de minister van 5 maart 2024 voorziene inhouding van de bekostiging van de Stichting Islamitische School Amsterdam met ingang van april wordt omgezet in een opschorting. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat na 17 mei 2024, eventueel na een nadere zitting, zal worden beoordeeld of er reden bestaat de getroffen voorziening op te heffen, te wijzigen of een nieuwe voorlopige voorziening te treffen. De Stichting heeft aanvullende verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend, die op 29 mei 2024 zijn behandeld. De Stichting was vertegenwoordigd door mr. R.J. Ouderdorp, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. M. van Hattum. Tijdens de zitting zijn ook andere betrokkenen gehoord.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister op 2 mei 2024 geen instemming heeft verleend aan [kandidaat 1] en op 14 mei 2024 ook niet aan [kandidaat 2], beide kandidaten voor de functie van Dagelijks bestuurder. De minister heeft zijn besluiten gemotiveerd op basis van de ervaring van de kandidaten en de eisen in het aanwijzingsbesluit. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister terecht zijn instemming heeft onthouden aan beide kandidaten, omdat zij niet voldeden aan de gestelde eisen. De minister heeft op 29 mei 2024 wel ingestemd met [kandidaat 3], maar de voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de bekostiging pas hervat kan worden als aan alle eisen in het aanwijzingsbesluit is voldaan. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401612/2/A2, 202401520/2/A2 en 202401199/3/A2.
Datum uitspraak: 31 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de Stichting Islamitische School Amsterdam (hierna: de Stichting), gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
en
de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (hierna: de minister),
verweerder.
Procesverloop
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2024 in zaken 202401199/2/A2, 202401520/1/A2 en 202401612/1/A2 is geoordeeld dat bij wijze van voorlopige voorziening de in het besluit van de minister van 5 maart 2024 voorziene inhouding van de bekostiging met ingang van de maand april wordt omgezet in een opschorting. Ook is daarin overwogen dat na 17 mei 2024, eventueel na een nadere zitting, zal worden beoordeeld of er reden bestaat de getroffen voorziening op te heffen, te wijzigen of een nieuwe voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting heeft aanvullende verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de behandeling van de verzoeken voortgezet en de nieuwe verzoeken behandeld op 29 mei 2024, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. R.J. Ouderdorp, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. van Hattum, zijn verschenen. Tevens waren namens de Stichting [gemachtigden] aanwezig. Namens de minister waren ook A. Luijpen, R. Dietvorst en L.M.C.M. de Groot aanwezig. Verder zijn [drie personen] gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.       Voor een overzicht van de achtergrond van het geschil verwijst de voorzieningenrechter naar zijn uitspraak van 11 april 2024.
3.       Na de uitspraak van 11 april 2024 heeft het Algemeen bestuur van de Stichting naar aanleiding van een sollicitatieprocedure twee kandidaten, te weten [kandidaat 1] en [kandidaat 2], voor de functie van Dagelijks bestuurder ter instemming aan de minister voorgelegd. Deze twee kandidaten zouden als duo de functie van Dagelijks bestuurder invullen.
3.1.    De minister heeft op 2 mei 2024 aan de Stichting medegedeeld dat geen instemming wordt verleend aan [kandidaat 1]. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat al twee keer eerder om instemming is verzocht, maar beide keren dit verzoek is afgewezen. [kandidaat 1] heeft namelijk onvoldoende ervaring met het besturen van een school of onderwijsinstelling en voldoet daarmee niet aan de aanwijzing. Ook als onderdeel van een duo-functie kan geen instemming worden verleend. Beide kandidaten moeten dan namelijk voldoen aan de gestelde eisen.
3.2.    De minister heeft op 14 mei 2024 aan de Stichting meegedeeld dat ook geen instemming wordt verleend aan [kandidaat 2]. De minister heeft naar aanleiding van rapporten van drie inspectieonderzoeken bij de Stichting Islamitisch Onderwijs Iqra, waar [kandidaat 2] twee jaar de functie van uitvoerend bestuurder heeft bekleed, onvoldoende vertrouwen in de ervaring die hij als bestuurder heeft opgedaan. Ook [kandidaat 2] voldoet daarmee niet aan de eisen in het aanwijzingsbesluit.
4.       Gelijktijdig met deze procedure heeft de rechtbank Amsterdam op 25 april 2024 een uitspraak gedaan op het verzoek van het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) om voor de Stichting een nieuw Algemeen en Dagelijks bestuur te benoemen. Daarin heeft zij de voorlopige voorziening getroffen dat per 1 juni 2024 de bestuursleden van de Stichting worden geschorst en de door het OM voorgestelde personen als bestuurder in het Dagelijks en Algemeen bestuur worden benoemd, tenzij voor 1 juni 2024 de bekostiging van de Stichting wordt hervat.
5.       Op 24 mei 2024 is door het Algemeen bestuur [kandidaat 3] als nieuwe kandidaat voor de functie van Dagelijks bestuurder ter instemming voorgedragen bij de minister. Met deze kandidaat heeft de minister op 29 mei 2024 ingestemd. Deze kandidaat is tot op vandaag nog niet benoemd als Dagelijks bestuurder.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
6.       De vraag die in deze procedure bij de voorzieningenrechter voorligt is of er reden is om de getroffen voorlopige voorziening van 11 april 2024 op te heffen, te wijzigen of een nieuwe voorlopige voorziening te treffen. Deze voorlopige voorziening komt er in de kern op neer dat de bekostiging van de Stichting wordt opgeschort totdat aan de eisen in het aanwijzingsbesluit is voldaan. Dit betekent voor deze procedure in het bijzonder dat er een Dagelijks bestuurder wordt benoemd die de instemming heeft van de minister. De andere verzoeken die ertoe strekken dat de beslissingen van de minister om geen instemming te verlenen aan de twee eerder voorgedragen kandidaten worden geschorst, liggen in het verlengde hiervan.
6.1.    De minister stelt zich op het standpunt dat als de functie van Dagelijks bestuurder door meer dan één persoon wordt vervuld, iedere kandidaat afzonderlijk moet voldoen aan de eisen die in het aanwijzingsbesluit aan de Dagelijks bestuurder zijn gesteld. De voorzieningenrechter acht deze eis niet onredelijk en gelet op de bestuurlijke situatie bij de Stichting ook begrijpelijk. Dit betekent dat de uitvoerde bestuurder(s) onder andere aantoonbare ervaring moeten hebben met het besturen van een school of onderwijsinstelling. Bij voldoende vertrouwen in de voorgestelde uitvoerend bestuurder(s) stemt de minister in. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat pas aan de aanwijzing zal zijn voldaan als de wettelijke procedures, zoals die gelden voor benoeming van Dagelijks bestuurder, zijn doorlopen.
7.       De voorzieningenrechter overweegt dat voor [kandidaat 1] vaststaat dat zij in het geheel niet voldoet aan de eisen in het aanwijzingsbesluit. Zij heeft namelijk onvoldoende ervaring met het besturen van een school of onderwijsinstelling en voldoet daarmee niet aan de aanwijzing. De minister heeft om die reden al twee keer eerder zijn instemming voor haar onthouden, waarvan één keer op een verzoek om instemming met een duo functie.
7.1.    Met betrekking tot [kandidaat 2] staat vast dat hij gedurende twee jaar bestuurder was van de Stichting Islamitisch Onderwijs Iqra. Daarover heeft de minister in zijn mail van 14 mei 2024 toegelicht dat deze bestuurservaring in beginsel voldoende is om aan de eis in het aanwijzingsbesluit te voldoen. Niettemin heeft de minister zijn instemming onthouden. Onder verwijzing naar de inspectierapporten naar de Stichting Islamitisch Onderwijs Iqra heeft de minister gemotiveerd dat hij als bestuurder tekort is geschoten. In die rapporten heeft de inspectie de drie standaarden waaraan de kwaliteit van het bestuur wordt getoetst als onvoldoende heeft beoordeeld. De minister heeft daarom onvoldoende vertrouwen in zijn bestuurlijke ervaring. Gelet op deze motivering van de minister overweegt de voorzieningenrechter dat hij zijn instemming voor [kandidaat 2] mocht onthouden.
7.2.    Onder deze omstandigheden bestaat voor het bij wijze van voorlopige voorziening schorsen van de beslissingen van 2 mei 2024 en 14 mei 2024 geen grond. Deze verzoeken worden daarom afgewezen.
8.       De minister heeft op 29 mei 2024 ingestemd met de benoeming van [kandidaat 3]. Hij heeft daaraan wel toegevoegd dat daarmee nog niet is voldaan aan de eisen in het aanwijzingsbesluit. [kandidaat 3] moet namelijk ook de procedure hebben doorlopen bij de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad van de Stichting (hierna: GMR) en over haar benoeming moet goed overleg te zijn gevoerd met de directies van de scholen. Dat staat in onderdeel 1 van de aanwijzing. Pas als ook hieraan is voldaan, zal de bekostiging worden hervat. Tot die tijd wordt de opschorting van de bekostiging met 80% voortgezet, zo heeft de minister laten weten.
8.1.    Op de zitting is gebleken dat er sprake is van een ernstig verdeelde GMR. In ieder geval drie leden hebben, naar zij stellen namens de GMR, een sterk negatief advies uitgebracht. Namens drie anderen, naar zij stellen ook leden van de GMR, is op de zitting juist verklaard dat zij wel hebben ingestemd met de benoeming van [kandidaat 3] als Dagelijks bestuurder. De personen die een negatief advies hebben uitgebracht, hebben aangekondigd dat, als het Algemeen bestuur tot benoeming overgaat, door of namens de GMR een procedure aanhangig zal worden gemaakt bij de landelijke geschillencommissie. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet medezeggenschap op scholen betekent dit dat de werking van het besluit van het Algemeen bestuur dan met zes weken wordt opgeschort. Verder heeft de minister op de zitting gezegd dat van de directie van twee van de drie scholen en anderen meteen bezwaren zijn ontvangen tegen de benoeming van [kandidaat 3].
8.2.    Gelet op het voorgaande kan het nog enige tijd duren voordat de functie van Dagelijks bestuurder duurzaam is ingevuld. Als immers inderdaad een procedure aanhangig wordt gemaakt bij de landelijke geschillencommissie, dan blijft het in ieder geval tot zes weken na het besluit van het Algemeen bestuur onduidelijk of [kandidaat 3] kan worden benoemd, terwijl ook de uitkomst van die procedure ongewis is. Ook staat daarmee vast dat zij niet per 1 juni 2024 aan de slag zal kunnen gaan als Dagelijks bestuurder.
8.3.    Op de zitting is namens de Stichting gezegd dat als de bekostiging niet wordt hervat, de Stichting in de loop van de maand onvoldoende middelen zal hebben om aan de lopende financiële verplichtingen te voldoen. Niet is gebleken dat de minister het belang bij het betalen van de lopende financiële verplichtingen en daarmee samenhangend de gevolgen voor de leerlingen en medewerkers van de Stichting in de beoordeling heeft betrokken. De voorzieningenrechter zal daaraan evenwel geen gevolgen verbinden, omdat gelet op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2024 per 1 juni nieuwe bestuursleden zijn benoemd, de minister in die bestuursleden het vertrouwen heeft uitgesproken en de minister heeft toegezegd dat in dat geval de bekostiging volledig zal worden hervat. Op de zitting heeft de minister desgevraagd aangegeven nog een beslissing te zullen nemen over de in april en mei opgeschorte bekostiging en het alsnog uitkeren daarvan aan de Stichting.
8.4.    Onder deze omstandigheden mag de minister eraan vasthouden dat de bekostiging pas volledig wordt hervat als aan alle eisen in de aanwijzing wordt voldaan. Dat is op dit moment niet het geval. Daarom bestaat er geen aanleiding om de eerder getroffen voorlopige voorziening te wijzigen.
Conclusie
9.       De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024
284-1062